123430.fb2
Het duurde uren voordat het schip vanaf het ruimtestation in de nabijheid van de Verre Ster was aangeland en die uren kwamen Trevize voor als een eeuwigheid.
In normale omstandigheden zou hij hebben geprobeerd signalen uit te zenden, in de verwachting antwoord te zullen krijgen. Zou antwoord zijn uitgebleven, dan zou hij ontwijkende manoeuvres hebben aangevangen.
Aangezien hij ongewapend was en er geen antwoord was gekomen, kon hij niets anders doen dan wachten. De computer reageerde op geen enkele opdracht die iets te maken had met de ruimte om het schip heen.
Gelukkig functioneerde binnenin nog alles naar behoren. De leefsystemen werkten perfect, zodat Pelorat en hijzelf fysiek niets te kort kwamen. Dat was echter nog minder dan een schrale troost. Zijn leven leek zich voort te slepen en de onzekerheid over wat hem te wachten stond woog als een loden last. Met enige ergernis stelde hij vast dat Pelorat doodkalm scheen. Terwijl Trevize geen spoortje honger voelde, leek Pelorat alles nog erger te willen maken door een blikje met kippenboutjes te openen. Eenmaal open kwam dit blikje snel en automatisch op temperatuur, waarna Pelorat het langzaam en methodisch begon leeg te eten.
‘Alle Ruimte, Janov!’ riep Trevize geïrriteerd. ‘Dat stinkt!’
Pelorat keek verbaasd en rook aan het blikje. ‘Volgens mij ruikt het volkomen normaal, Golan.’
Trevize schudde zijn hoofd. ‘Let maar niet op mij. Ik ben wat van streek. Maar gebruik alsjeblieft een vork, anders zullen je vingers de hele dag naar kip stinken.’
Pelorat keek verrast naar zijn vingers. ‘Neem me niet kwalijk! Dat had ik niet eens gemerkt. Ik was met mijn gedachten elders.’
Trevize zei hatelijk: ‘Zou je niet willen gokken wat voor soort onmensen de wezens in dat naderende schip zullen zijn?’ Hij schaamde zich dat hij minder kalmte vertoonde dan Pelorat. Tenslotte was hij een veteraan van de Marine (al had hij natuurlijk nooit aan gevechten deelgenomen) en Pelorat niet meer dan een historicus. Toch was zijn metgezel de rust zelve.
‘Het zou onmogelijk zijn te raden welke richting een evolutie zou inslaan onder omstandigheden die afwijken van de Aardse situtatie,’ zei Pelorat. ‘Het aantal mogelijkheden is misschien niet oneindig groot, maar wel zo talrijk dat je het aantal net zo goed “oneindig groot” kunt noemen. Ik kan echter voorspellen dat zij niet blindelings gewelddadig zijn en dat ze ons op een beschaafde manier zullen behandelen. Als dat niet zo was, zouden we nu al dood zijn.’
‘Jij kunt tenminste nog nadenken, Janov, mijn vriend. Jij kunt je kalmte nog bewaren. Mijn zenuwen schijnen zich los te willen rukken van het kalmerend middel dat ze ons hebben toegediend. Ik heb buitengewoon veel zin om op te staan en op en neer te gaan lopen. Waarom komt dat verrotte schip niet wat sneller!’
‘Ik ben een man die passieve bezigheden heeft, Golan,’ zei Pelorat. ik heb mijn hele leven over documenten gebogen gezeten in afwachting van de komst van andere documenten. Ik doe niets anders dan wachten. Jij bent een man van daden en jij bent ernstig van slag als daden niet mogelijk zijn.’
Trevize voelde hoe zijn spanning enigszins afnam. ‘Ik onderschat je gezonde verstand, Janov.’
‘Nee, dat doe je niet,’ zei Pelorat vredig, ‘maar zelfs een naïeve geleerde kan zijn leven soms op verstandige manier inrichten.’
‘En zelfs de slimste politicus faalt daarin soms.’
‘Dat heb ik niet gezegd, Golan.’
‘Nee, maar ik zeg dat. Laat ik dus omzien naar daden. Ik kan bijvoorbeeld verder gaan met mijn observaties. Het naderende schip is nu dichtbij genoeg om een bepaald primitieve aanblik te bieden, zo op het oog.’
‘Op het oog?’
‘Het kan tenslotte een produkt zijn van onmenselijke geesten en handen,’ zei Trevize. ‘In dat geval is het schip wellicht alleen schijnbaar primitief, maar in feite gewoon onmenselijk.’
‘Denk jij dat het een niet-menselijk produkt zou kunnen zijn?’ vroeg Pelorat, terwijl zijn gezicht een beetje rood aanliep.
‘Dat zou ik niet weten. Ik veronderstel dat technische produkten weliswaar van cultuur tot cultuur sterk kunnen variëren, maar toch nooit in die eindeloze mate waarin de produkten van genetische verschillen kunnen variëren.’
‘Dat is alleen maar een veronderstelling van jouw kant. Wij kennen alleen verschillende culturen. Wij kennen geen verschillende intelligente rassen en zijn derhalve niet in staat te beoordelen hoe verschillend hun technische produkten zijn.’
‘Vissen, dolfijnen, pinguins, pijl-inktvissen en zelfs de ambiflexen, die niet van Aardse oorsprong zijn (veronderstel dat de andere soorten dat wel zijn) — allemaal lossen ze het probleem van het zich voortbewegen door vloeibare stoffen op door middel van hun stroomlijning. Daardoor zijn ze qua uiterlijk niet zo verschillend van elkaar als op grond van hun genetische constructie verwacht zou kunnen worden. Iets dergelijks zou ook kunnen gelden voor technische produkten.’
‘De armen van de inktvis en de schroefvormige vibrators van de ambiflex verschillen geweldig veel van elkaar,’ antwoordde Pelorat, ‘en ook van de vinnen, de zwempoten en de ledematen van de gewervelde dieren. Iets dergelijks zou ook kunnen gelden voor technische produkten.’
‘In elk geval voel ik me een stuk beter,’ zei Trevize. ‘Onzinnige gesprekken met jou, Janov, kalmeren mijn zenuwen. En ik denk dat we nu gauw zullen weten waar we aan toe zijn. Het schip zal niet in staat zijn zich aan het onze vast te dokken, dus wat zich aan boord bevind zal naar ons toekomen via een ouderwets tuiertouw — of zij zullen ons ertoe weten over te halen die oversteek te maken — want de standaardsluis is onbruikbaar. Tenzij een niet-menselijke soort een geheel ander systeem heeft weten te bedenken.’
‘Hoe groot is het schip?’
‘Als we de computer van ons schip niet kunnen gebruiken om via radar de afstand van dat schip te bepalen, kunnen we het formaat ervan onmogelijk te weten komen.’
Een tuierkabel kronkelde naar de Verre Ster.
‘Ofwel er zijn mensen aan boord,’ zei Trevize, ‘ofwel de onmensen gebruiken hetzelfde systeem. Misschien zijn tuiers het enige systeem dat werkt.’
‘Zij zouden een buis kunnen gebruiken,’ zei Pelorat, ‘een horizontale ladder.’
‘Die dingen zijn niet buigzaam. Op die manier zou het veel te ingewikkeld worden om contact te maken. Je hebt iets nodig dat zowel sterk als buigzaam is.’
De tuierkabel hechtte zich met een doffe klap aan de Verre Ster, waarna de romp (en dus ook de lucht daarbinnen) begon te vibreren. Ze voelden de gebruikelijke trillingen en schokken toen het andere schip zijn snelheid en richting aanpaste aan die van de Verre Ster, waarbij de tuierkabel ten opzichte van beide schepen bewegingloos bleef en zich spande.
In de romp van het andere schip verscheen een zwarte vlek die zich vervolgens verwijdde als de pupil van een oog.
‘Een zich openend diafragma in plaats van een schuifpaneel,’ gromde Trevize.
‘Niet-menselijk?’
‘Niet noodzakelijkerwijs, geloof ik. Maar wel interessant.’
Er verscheen een gestalte.
Pelorat kneep zijn lippen even op elkaar en zei toen, met teleurstelling in zijn stem: ‘Wat jammer. Menselijk.’
‘Niet noodzakelijkerwijs,’ zei Trevize op kalme toon. ‘Het enige wat we kunnen zien is dat er vijf extremiteiten zijn. Dat kunnen een hoofd, twee armen en twee benen zijn, maar dat hoeft niet. Wacht!’
‘Wat?’
‘Het beweegt soepeler en sneller dan ik had verwacht. Aha!’
‘Wat?’
‘Er is een of andere aandrijving. Geen raketaandrijving, voor zover ik dat kan zien, maar ook niet het gewone hand over hand. Nog steeds: niet noodzakelijkerwijs menselijk.’
Ondanks de snelle nadering van de gestalte aan het tuiertouw leek het alsof zij ongelooflijk lang moesten wachten, maar tenslotte klonk er dan eindelijk het geluid van een contact.
‘Het komt binnen, wat het dan ook is,’ zei Trevize. ik voel de neiging het meteen bij zijn binnenkomst aan te vallen.’ Hij balde zijn vuist.
‘Ik denk dat we het beter kalmaan kunnen doen,’ zei Pelorat. ‘Het kon wel eens sterker zijn dan wij. Het kan onze geest beïnvloeden. Er zijn vast nog andere wezens in dat schip. We kunnen beter wachten tot we weten met wie of wat we te maken hebben.’
‘Je wordt met de minuut verstandiger, Janov,’ zei Trevize, ‘en ik onverstandiger.’
Zij hoorden hoe het schuifpaneel van de luchtsluis bewoog en tenslotte betrad de gestalte het inwendige van het schip.
‘Ongeveer normale grootte,’ mompelde Pelorat. ‘Het ruimtepak zou een menselijk wezen kunnen bevatten.’
‘Ik heb zo’n ontwerp nooit gezien of horen noemen, maar zo te zien valt het niet buiten de grens van de menselijke mogelijkheden. Dat zegt dus nog niets.’
De gestalte in het ruimtepak stond voor hen en een van de twee ledematen aan de romp bewoog zich naar boven, naar de ronde helm. Als deze van glas was, was dit slechts naar een zijde doorzichtig. Het binnenste van de helm was volmaakt onzichtbaar.
De arm raakte met een snelle beweging iets aan waarvan Trevize zo snel niet kon vaststellen wat het precies was, waarna de helm meteen loskwam van de rest van het pak en omhoog werd getild.
Aldus kwam het gezicht vrij van een jonge, ontegenzeggelijk mooie vrouw.
Pelorats uitdrukkingsloze gezicht vertoonde nu toch een vage glans van echte verbijstering. Aarzelend vroeg hij: ‘Bent u menselijk?’
De vrouw trok haar wenkbrauwen op en tuitte haar lippen. Uit die reactie was niet af te leiden of zij te maken had met een voor haar vreemde taal en dus de vraag niet begreep, dan wel of zij die wel begreep en zich er over verbaasde.
Haar hand bewoog zich snel naar de linkerkant van haar pak, waarna dat zich opende in twee helften die verbonden leken door scharnieren. Zij stapte eruit en het lege pak bleef even rechtop staan. Toen zakte het met een zachte, haast menselijke zucht in elkaar.
Nu zij uit het pak was gestapt, leek zij zelfs nog jonger. Haar kleding was licht en doorzichtig en liet haar ondergoed doorschemeren. Haar tuniekje reikte tot haar knieën.
Zij had kleine borsten, een slanke taille en ronde, volle heupen. Haar dijen — in vage contouren zichtbaar — waren weelderig, maar haar benen vernauwden zich tot sierlijke enkels. Zij had donkere, schouderlange haren, grote, bruine ogen en volle, lichtelijk asymmetrische lippen.
Zij bekeek even haar eigen lichaam en zei toen, daarmee aangevend dat zij Pelorat wel degelijk had begrepen: ‘Lijk ik dan niet menselijk ?’
Zij sprak Melkweg Standaard, zij het met een kleine aarzeling, alsof zij haar best deed de juiste uitspraak te treffen.
Pelorat knikte en zei met een glimlachje: ‘Dat kan ik niet ontkennen. Zeer menselijk. Heerlijk menselijk.’
De jonge vrouw spreidde haar armen alsof zij wilde uitnodigen tot een nader onderzoek. ‘Dat hoop ik, meneer. Er zijn mannen gestorven voor dit lichaam.’
‘Ik zou er liever voor leven,’ zei Pelorat, die zichzelf lichtelijk verbaasde bij het aanboren van dat adertje galanterie.
‘Een goede keuze,’ zei de vrouw plechtig. ‘Zodra dit lichaam is verworven, worden alle zuchten meteen zuchten van extase.’
Zij lachte en Pelorat lachte met haar mee.
Trevize had zijn voorhoofd gefronst tijdens deze woordenwisseling en flapte er nu uit: ‘Hoe oud ben je?’
De vrouw leek een beetje in elkaar te krimpen. ‘Drieëntwintig, meneer.’
‘Waarom ben je gekomen? Wat kom je hier doen?’
‘Ik ben gekomen om u naar Gaia te begeleiden.’ Haar beheersing van Melkweg Standaard leek iets te verminderen en haar klinkers werden tweeklanken: ‘gekoumen’ en ‘begelaiden’.
‘Een meisje om ons te begeleiden?’
De vrouw strekte zich in haar volle lengte uit en had plotseling het air van iemand die de leiding had.
‘Ik,’ zei ze, ‘ben even goed Gaia als wie dan ook. Ik was aan de beurt in het station.’
‘Jouw beurt? Was jij de enige die aan boord was?’
‘Meer was niet nodig,’ zei ze trots. ‘En nu is het station leeg?’
‘Ik ben er niet meer, heren, maar het is niet leeg. Het is er zelf.’
‘Het? Wat bedoel je daarmee?’
‘Het station. Het is Gaia. Het heeft mij niet nodig. Het houdt uw schip vast.’
‘Wat doe jij dan in het station?’
‘Het is mijn beurt.’
Pelorat had Trevize bij zijn mouw gepakt, maar deze had hem afgeschud. Hij probeerde het opnieuw. ‘Golan,’ zei hij dringend, half fluisterend, ‘schreeuw niet zo tegen haar. Zij is maar een meisje. Laat mij dit behandelen.’
Trevize schudde boos van nee, maar Pelorat vervolgde: ‘Jonge vrouw, wat is je naam?’
De vrouw glimlachte met een plotselinge zonnigheid alsof zij reageerde op de vriendelijke grondtoon van Pelorats stem. ‘Blits,’ zei ze.
‘Blits?’ zei Pelorat. ‘Dat is een leuke naam. Maar je volle naam zal toch zeker wel langer zijn?’
‘Natuurlijk! Een naam van maar éen lettergreep, dat zou me wat moois zijn! Dat zou in elke sectie meteen worden nagedaan en dan zouden we ze niet uit elkaar kunnen houden en dan zouden de mannen doodgaan voor het verkeerde lichaam. Mijn naam luidt voluit Blitsenobiarella.’
‘Nou, dat is nogal een mondvol!’
‘Wat? Zeven lettergrepen? Dat is niet veel. Ik heb vrienden met vijftien lettergrepen in hun naam en zij kunnen voortdurend nieuwe afkortingen voor hun roepnaam uitproberen. Ik heb al vanaf mijn vijftiende jaar vastgezeten aan dat Blits. Mijn moeder noemde me “Nobby”, als u zich daar iets bij kunt voorstellen.’
‘In Melkweg Standaard betekent ‘blits’ iets leuks zoals vlot en eigentijds,’ zei Pelorat.
‘In de Gaiaanse taal ook. Die wijkt niet zo erg veel af van Melkweg Standaard. En “vlot” is de indruk die ik probeer te wekken.’
‘Mijn naam is Janov Pelorat.’
‘Dat weet ik. En de andere heer, de schreeuwer, is Golan Trevize. Het is ons doorgegeven vanaf Sayshell.’
Trevize kneep zijn ogen samen en vroeg meteen: ‘Hoe kreeg je die boodschap?’
Blits draaide zich in zijn richting en zei kalm: ‘Ik kreeg haar niet. Gaia.’
‘Juffrouw Blits,’ zei Pelorat, ‘mogen mijn partner en ik even onder vier ogen overleggen?’
‘Ja, natuurlijk, maar daarna moeten we op pad, weet u.’
‘Het zal niet lang duren.’ Hij pakte Trevize krachtig bij de arm, waarna deze hem onwillig volgde naar de andere kamer.
‘Wat betekent dit allemaal?’ fluisterde Trevize. ‘Ik weet zeker dat zij ons hier kan verstaan. Zij kan waarschijnlijk onze gedachten lezen, dat vermaledijde schepsel!’
‘Of ze dat nu kan of niet, we hebben even een kort moment van psychologisch isolement nodig. Hoor eens, oude makker, laat haar met rust. We kunnen niets beginnen, en het heeft geen zin dat op haar af te reageren. Zij kan waarschijnlijk evenmin iets doen. Zij is maar een boodschappenmeisje. Zo lang zij aan boord is zijn wij waarschijnlijk veilig. Zij zouden haar niet aan boord hebben gelaten als zij van plan waren het schip op te blazen. Als je haar blijft afblaffen zullen ze haar misschien weghalen en het schip — met ons — vernietigen.’
‘Ik haat het hulpeloos te zijn,’ zei Trevize mokkend.
‘Wie niet? Maar door je te gedragen als een blaffende hond word je niet minder hulpeloos. Het maakt je alleen maar een hulpeloze blaffende hond. Sorry, oude makker, als ik je nu wat al te kritisch toespreek. Je moet me maar vergeven als ik te streng lijk ten opzichte van jou, maar het meisje kan er ook niets aan doen.’
‘Janov, ze is jong genoeg om je eigen jongste dochter te kunnen zijn.’
Pelorat leek een beetje te verstijven. ‘Des te meer reden om haar vriendelijk te behandelen. En ik begrijp niet wat je met die opmerking wilt suggereren.’
Trevize dacht even na. Toen klaarde zijn gezicht op. ‘Heel goed. Jij hebt gelijk. Ik heb ongelijk. Ik vind het wel zeer ergerlijk dat ze een meisje hebben gestuurd. Ze hadden bijvoorbeeld een militaire officier kunnen sturen om ons, zo te zeggen, enige waarde te geven. Maar een meisje? En ze blijft maar vertellen dat Gaia verantwoordelijk is.’
‘Waarschijnlijk verwijst zij naar een heerser die de naam van de planeet als eretitel draagt, of misschien naar de Raad van deze planeet. We zullen daar wel achter komen, maar vermoedelijk niet als wij haar dat rechtstreeks vragen.’
‘Mannen zijn gestorven voor haar lichaam!’ zei Trevize. ‘Ha! Haar bekkenpartij is te massief!’
‘Niemand vraagt jou voor haar te sterven, Golan,’ zei Pelorat sussend. ‘Kom, gun haar dat gevoel voor zelfspot. Zelf vind ik dat eigenlijk wel amusant en ontwapenend.’
Bij hun terugkeer vonden zij Blits over de computer gebogen. Zij bekeek de onderdelen daarvan, maar hield haar handen op haar rug alsof zij bang was iets aan te raken.
Zij keek op bij hun binnenkomst, terwijl zij hun hoofd bogen onder de lage deurstijl. ‘Dit is een verbazingwekkend schip,’ zei ze. ‘De helft van wat ik zie begrijp ik niet, maar als jullie soms een welkomstcadeau zoeken: dit is het! Het is prachtig. Hiermee vergeleken is mijn schip lelijk.’
Haar gezicht toonde nu onverholen nieuwsgierigheid. ‘Zijn jullie werkelijk van de Foundation?’
‘Hoe weet jij van het bestaan van de Foundation ?’ vroeg Pelorat.
‘Dat leren we op school. Voornamelijk in verband met het Muildier.’
‘Waarom in verband met het Muildier, Blits?’
‘Hij is een van ons, beste… Welke lettergreep van jouw naam mag ik gebruiken, meneer?’
‘Jan of Pel,’ zei Pelorat. ‘Welke van beide wil je?’
‘Hij was een van ons, Pel,’ zei Blits met een vriendschappelijke glimlach. ‘Hij is op Gaia geboren, maar niemand schijnt te weten waar precies.’
‘Hij zal wel een Gaiaanse held zijn, Blits, nietwaar?’ vroeg Trevize. Hij was plotseling op een vastberaden, haast agressieve manier vriendelijk en wierp Pelorat een verzoenende blik toe. ‘Noem me Trev,’ zei hij nog.
‘O nee!’ zei zij meteen. ‘Hij was een misdadiger. Hij verliet Gaia zonder toestemming en dat mag niemand. Niemand weet hoe hij dat deed, maar hij vertrok, en ik denk dat hij daarom ook zo slecht aan zijn einde is gekomen. De Foundation heeft hem uiteindelijk verslagen.’
‘De Tweede Foundation?’ vroeg Trevize.
‘Zijn er dan meer dan een? Als ik diep nadacht zou ik dat misschien wel weten, maar ik heb eigenlijk niet veel belangstelling voor geschiedenis. Ik zie het zo: ik heb belangstelling voor wat Gaia het beste vindt. Als geschiedenis mij niet interesseert is dat omdat er genoeg echte historici zijn of omdat ik er weinig aanleg voor heb. Ik zal zelf waarschijnlijk een opleiding tot ruimtetechnicus krijgen. Ik krijg steeds weer dingen zoals dit te doen en ik schijn dat wel fijn te vinden en het ligt voor de hand dat ik het niet fijn zou vinden als…’
Zij sprak heel snel, haast ademloos en Trevize had geen andere keus dan haar botweg in de rede te vallen. ‘Wie is Gaia?’
Blits keek verwonderd. ‘Gewoon, Gaia. Alsjeblieft, Pel en Trev, laten we nu op weg gaan. We moeten naar het oppervlak.’
‘We bewegen nu al in die richting, nietwaar?’
‘Ja, maar langzaam. Gaia voelt dat jullie veel sneller kunnen bewegen als jullie de vermogens van het schip inschakelen. Willen jullie dat doen?’
‘We kunnen het,’ zei Trevize grimmig. ‘Maar als ik de controle over ons schip terugkrijg, zou ik me dan niet veel liever in de tegengestelde richting uit de voeten willen maken?’
Blits lachte. ‘Jij bent grappig. Natuurlijk kun je geen enkele richting inslaan die Gaia niet wenst. Je kunt wel sneller gaan in een richting die Gaia wel wenst. Snap je?’
‘We snappen het,’ zei Trevize, ‘en ik zal proberen mijn gevoel voor humor binnen de perken te houden. Waar op het oppervlak moet ik landen.’
‘Dat doet er niet toe. Ga maar gewoon recht naar beneden, dan kom je vanzelf op de goede plaats terecht. Daar zal Gaia voor zorgen.’
Pelorat zei: ‘Zul jij bij ons blijven, Blits, en erop toezien dat wij netjes worden behandeld?’
‘Dat kan ik wel doen, geloof ik. Eens kijken, het gebruikelijke honorarium voor mijn diensten dit soorten diensten, bedoel ik — kan worden bijgeboekt op mijn kredietkaart.’
‘En die andere soort diensten?’
Blits giechelde. ‘Jij bent een aardige oude man.’
Pelorat knipoogde.
Blits reageerde met naïeve opgetogenheid op de snelle daling naar het oppervlak van Gaia. ‘Ik voel helemaal geen versnelling,’ zei ze.
‘Het is een zwaartekrachtaandrijving,’ zei Pelorat. ‘Alles versnelt tegelijkertijd, wijzelf inbegrepen, dus we voelen niets.’
‘Maar hoe werkt dat dan, Pel.’
Pelorat haalde zijn schouders op. ‘Ik denk dat Trev het weet,’ zei hij, ‘maar ik geloof niet dat hij nu echt in de stemming is om daarover te praten.’
Trevize had zich haast roekeloos in het zwaartekrachtveld van Gaia gestort. Het schip volgde zijn besturingsaanwijzingen, maar, zoals Blits waarschuwend had gezegd, slechts binnen zekere grenzen. Een poging om de lijnen van de gravitatiekracht in een schuine hoek te kruisen werd aanvaard — echter pas na een zekere aarzeling. Een poging om naar boven te stijgen werd volledig genegeerd.
Het schip was nog steeds niet in zijn macht. Pelorat zei op milde toon: ‘Ga je niet wat erg snel naar beneden, Golan?’
Trevize probeerde zijn stem een effen klank te geven en geen spoor van woede te laten blijken, vooral ter wille van Pelorat. ‘De jongedame zegt dat Gaia wel voor ons zal zorgen.’
‘Vast en zeker, Pel,’ zei Blits. ‘Gaia zou dit schip niets laten doen dat niet veilig is. Hebben jullie iets eetbaars aan boord?’
‘Zeker wel,’ zei Pelorat. ‘Wat wil je hebben?’
‘Geen vlees, Pel,’ zei Blits op zakelijke toon. ‘Maar ik wil wel vis of eieren. En ook groente, als jullie die hebben.’
‘Een deel van ons voedsel is Sayshelliaans, Blits,’ zei Pelorat. ‘Ik weet ook niet precies wat daar in zit, maar misschien vind jij het lekker.’
‘Nou, ik zal wel eens proeven,’ zei Blits twijfelend.
‘Zijn de mensen van Gaia vegetariërs?’ vroeg Pelorat.
‘Ja, velen.’ Blits knikte heftig met haar hoofd. ‘Het hangt ervan af welke voedingsstoffen het lichaam in bepaalde gevallen nodig heeft. De laatste tijd heb ik geen trek gehad in vlees, dus ik neem aan dat mijn lichaam geen vlees nodig heeft. Ook heb ik geen zin in zoetigheid. Kaas vind ik lekker, en garnalen. Ik geloof trouwens dat ik eigenlijk wat moet afslanken.’ Zij gaf een harde, doffe klap op haar rechterbil. ‘Hier zou ik vijf of zes pondjes moeten kwijtraken.’
‘Ik zie niet in waarom,’ zei Pelorat. ‘Het lijkt me heerlijk comfortabel om op te zitten.’
Blits draaide haar hoofd om haar achterste zo goed mogelijk te kunnen bekijken. ‘Ach, het doet er ook niet toe. Je gewicht gaat omhoog of omlaag naar gelang de omstandigheden. Ik moet me daar niet druk om maken.’
Trevize mengde zich niet in het gesprek omdat hij het druk had met de Verre Ster. Hij had iets te lang gewacht met het kiezen van een omwentelingsbaan en de onderste lagen van de atmosfeer van de planeet gierden nu langs de romp. Stukje bij beetje onttrok het schip zich geheel aan zijn invloed. Het was alsof iemand anders had leren omgaan met de gravitatiemotoren. Op eigen houtje verlegde de Verre Ster haar koers met een boog naar hogere, dunnere luchtlagen, waar zij snel vaart minderde. Vervolgens bepaalde zij zelf een koers die haar met een flauwe boog zachtjes naar beneden bracht.
Blits had de gierende geluiden van de luchtweerstand genegeerd en snoof met intense belangstelling de geur op die opsteeg uit het heet wordende etensblik. ‘Dat moet wel goed zijn, Pel,’ zei ze, ‘want als dat niet zo was, zou het niet lekker ruiken en dan zou ik het niet willen eten.’ Zij stak een sierlijk vingertje naar binnen en likte dat vervolgens af. ‘Je hebt goed geraden, Pel. Het zijn garnalen of iets wat er op lijkt. Lekker!’
Met een ontevreden gebaar wendde Trevize zich af van de computer. ‘Jonge vrouw,’ zei hij, alsof hij haar voor het eerst zag.
‘Mijn naam is Blits,’ zei Blits vastberaden.
‘Blits dan. Jij kende onze namen.’
‘Ja, Trev.’
‘Hoe wist jij dat?’
‘Het was belangrijk dat ik ze wist om mijn taak goed te kunnen verrichten. Daarom wist ik ze dus.’
‘Weet jij wie Munn Li Compor is?’
‘Als het voor mij belangrijk was, zou ik het weten. Aangezien ik niet weet wie hij is, zal meneer Compor niet hierheen komen. Trouwens,’ ze zweeg een ogenblik, ‘niemand zal hierheen komen, alleen jullie twee.’
‘We zullen zien.’
Hij keek naar beneden. Het was een planeet met veel wolken. Het was geen ononderbroken wolkenlaag, maar een opmerkelijk gelijkmatige lappendeken van wolkenformaties die het onmogelijk maakte enig deel van het planeetoppervlak echt goed waar te nemen.
Hij stelde in op microgolven en het radarscherm kwam tot leven. Het oppervlak leek wel een afspiegeling van het wolkendek. Het was, zo te zien, een wereld van eilanden — ongeveer zoals Terminus, maar in sterkere mate. Geen van de eilanden was erg groot en geen ervan was erg geïsoleerd. Het leek alsof hij een wereldwijde archipel naderde. De baan van het schip stond hoeksgewijs op het equatoriale snijvlak, maar niettemin zag hij geen tekenen van ijskappen.
Ook zag hij niet de onmiskenbare tekenen van een ongelijkmatig bewoningspatroon, zoals je die bijvoorbeeld mocht verwachten in de lichtpunten aan de nachtzijde.
‘Zal ik in de buurt van de hoofdstad landen, Blits ?’ vroeg Trevize.
‘Gaia zal je neerzetten op een plaats die haar goed uitkomt,’ zei Blits op onverschillige toon.
‘Ik zou de voorkeur geven aan een grote stad.’
‘Bedoel je een omvangrijke mensenmassa?’
‘Ja.’
‘Dat is een zaak van Gaia.’
Het schip vervolgde zijn glijvlucht naar beneden en Trevize probeerde zichzelf te vermaken met gissingen naar de vraag op welk eiland zij zouden landen. Welk eiland het ook zou worden, het zag ernaar uit dat zij nu binnen een uur geland zouden zijn.
Het schip landde kalm, haast vederlicht, zonder het geringste schokje en zonder enig storend zwaartekracht-effect. Zij stapten een voor een uit: eerst Blits, daarna Pelorat en tenslotte Trevize.
Het weer leek op dat van de vroege zomer in Terminus Stad. Er waaide een mild briesje. Het licht van een, zo op het oog, late-ochtend-zon scheen helder neer vanuit een wolkenbespikkelde hemel. De bodembedekking was groen. Naar de ene kant strekten zich rijen bomen uit die deden denken aan een goed onderhouden boomgaard en aan de andere kant was in de verte de kustlijn te zien.
Ze hoorden een zwak zoemen dat kon wijzen op de aanwezigheid van insecten. Verder het wieken van een vogel of een ander vliegend wezen boven en naast hen en tenslotte het zacht ratelend geluid van iets dat wellicht een landbouwmachine kon zijn.
Pelorat was de eerste die iets zei en hij noemde niets van de dingen die hij hoorde en zag. In plaats daarvan haalde hij gretig adem en zei: ‘Ha, dat ruikt lekker, net als verse appeltaart.’
‘Wat we daar zien is waarschijnlijk een appelboomgaard,’ zei Trevize. ‘Het is best mogelijk dat ze appeltaarten aan het bakken zijn!’
‘Op jullie schip daarentegen,’ zei Blits, ‘rook het naar… wel, het stonk.’
‘Je hebt je niet beklaagd toen je binnen was,’ mopperde Trevize.
‘Ik moest beleefd zijn. Ik was een gast in jullie schip.’ ‘Wat is er verkeerd aan beleefd te blijven?’
‘Ik ben nu op mijn eigen planeet. Jullie zijn de gasten. Jullie moeten beleefd zijn.’
‘Wat die geur betreft heeft zij vermoedelijk gelijk, Golan,’ zei Pelorat. ‘Is het niet mogelijk ons schip op de een of andere manier te ventileren?’
‘Ja,’ zei Trevize, knippend met zijn vingers, ‘dat is mogelijk als dit kleine schepsel ons kan verzekeren dat het schip met rust gelaten zal worden. Zij heeft al laten blijken dat zij het aardig in haar macht heeft.’
Blits ging zo rechtop mogelijk staan en zei: ‘Ik ben niet bepaald klein en als het voor het schoonmaken van jullie schip genoeg is dat we het met rust laten, dan zal het mij een waar genoegen zijn het met rust te laten!’
‘En dan kunnen we worden gebracht naar degene die jij Gaia noemt?’ vroeg Trevize.
Blits leek geamuseerd. ‘Ik weet niet of je dit zult geloven, Trev, maar ik ben Gaia.’
Trevize staarde haar aan. Hij had de uitdrukking ‘zijn gedachten op een rij zetten’ vaak in figuurlijke zin horen gebruiken, maar voor het eerst van zijn leven had hij nu het gevoel dat hij dat proces letterlijk doormaakte. Tenslotte zei hij: ‘Jij?’
‘Ja. En de grond. En die bomen. En dat konijn daarginds in het gras. En de man die jullie door de bomen kunnen zien. De hele planeet en alles wat zich hier bevindt is Gaia. Wij zijn allemaal individuen, wij zijn allemaal afzonderlijke organismen, maar wij delen een gezamenlijk bewustzijn. De levenloze planeet zelf in de geringste mate, de verschillende levensvormen in een verschillende mate, en wij mensen in de hoogste mate maar delen doen we dit bewustzijn allemaal.
‘Ik denk, Trevize,’ zei Pelorat, ‘dat zij bedoelt te zeggen dat Gaia een soort groepsbewustzijn is.’
Trevize knikte. ‘Dat had ik al begrepen. Maar in dat geval, Blits, wie bestuurt deze planeet dan?’
‘Zij bestuurt zichzelf,’ zei Blits. ‘Die bomen groeien in keurig rechte rijen omdat zij dat zelf zo willen. Zij vermenigvuldigen zich slechts in die mate die nodig is om degene te vervangen die om een of andere reden afsterven. Menselijke wezens oogsten de appels die zij nodig hebben. De andere dieren, met inbegrip van de insecten, nemen hun deel maar niet méér dan hun deel.’
‘En de insecten weten hoe groot hun deel is?’ vroeg Trevize.
‘Ja, dat weten zij, in zekere zin. Het regent als het nodig is en soms regent het tamelijk hard als dat nodig is en soms is het erg droog als dat noodzakelijk is.’
‘En de regen weet dus wat hem te doen staat?’
‘Ja, dat weet hij,’ zei Blits in volle ernst. ‘In je eigen lichaam weten alle afzonderlijke cellen toch ook wat ze moeten doen? Wanneer ze moeten groeien en wanneer ze daarmee moeten ophouden? Wanneer ze bepaalde stoffen moeten vormen en wanneer niet? En als zij ze vormen: niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg? Elke cel is tot op zekere hoogte een onafhankelijk chemisch fabriekje, maar allemaal maken ze gebruik van een gezamenlijke bron van ruwe grondstoffen die via een gemeenschappelijk transportsysteem worden aangevoerd, allemaal storten ze hun afval in gemeenschappelijke afvoerkanalen, en allemaal dragen ze bij aan een gezamenlijk groepsbewustzijn.’
‘Maar dat is hoogst opmerkelijk!’ riep Pelorat enthousiast. ‘Jij zegt dus dat deze planeet een superorganisme is en dat jij een cel bent in dat organisme.’
‘Ik beschrijf een analogie, niet een gelijkheid. Onze positie is analoog aan die van cellen, maar niet daaraan gelijk. Begrijp je?’
‘In welk opzicht,’ vroeg Trevize, ‘zijn jullie dan geen cellen?’
‘Wij bestaan zelf uit cellen en in dat opzicht hebben wij een individueel groepsbewustzijn. Dit groepsbewustzijn, dus het bewustzijn van een afzonderlijk organisme — in mijn geval dat van een menselijk wezen…’
‘Met een lichaam waar mannen voor sterven.’
‘Precies. Mijn bewustzijn is veel verder gevorderd dan dat van elke afzonderlijke cel — ongelooflijk veel verder. Het feit dat wij op onze beurt weer deel uitmaken van een nog groter groepsbewustzijn op een hoger niveau reduceert ons echter nog niet tot het niveau van cellen. Ik blijf een menselijk wezen, maar boven ons bestaat er een groepsbewustzijn dat even ver buiten mijn bereik is als mijn eigen bewustzijn buiten het bereik is van een willekeurige cel in een van mijn spieren.’
Trevize zei: ‘Maar iemand moet toch opdracht hebben gegeven om ons schip gevangen te nemen!’
‘Nee, niet iemand! Gaia heeft dat bevolen. Wij allemaal hebben dat bevolen.’
‘Ook de bomen en de grond, Blits?’
‘Hun bijdrage was gering, maar niet afwezig! Hoor eens, als een componist een symfonie schrijft, vraag jij dan welke cel van zijn lichaam daartoe opdracht gaf en welke cel de compositie realiseerde?’
Pelorat zei: ‘En ik neem aan dat de zogeheten groepsgeest van het groepsbewustzijn veel sterker is dan elke individuele geest, precies zoals een spier veel sterker is dan een afzonderlijke spiercel. Daarom kan Gaia ons schip op afstand in haar greep krijgen door onze computer te sturen, iets waartoe geen van de afzonderlijke individuen op de planeet in staat zou zijn geweest.’
‘Jij begrijpt het uitstekend, Pel,’ zei Blits.
‘En ik begrijp het ook,’ zei Trevize. ‘Zo moeilijk is dat niet. Maar wat willen jullie van ons? Wij zijn niet gekomen om jullie aan te vallen. Wij zijn gekomen om informatie te verzamelen. Waarom hebben jullie ons gevangen genomen?’
‘Om met jullie te praten.’
‘Dat hadden jullie ook kunnen doen toen we in het schip waren.’
Blits schudde haar hoofd en keek ernstig. ‘Ik ben niet degene die dat kan doen.’
‘Maar jij bent toch een deel van de groepsgeest?’
‘Ja, maar ik kan niet vliegen als een vogel, zoemen als een insect, zo hoog opgroeien als een boom. Ik doe wat ik het beste kan doen en het is niet het beste dat ik jullie de informatie geef — al zou de kennis daartoe mij gemakkelijk verstrekt kunnen worden.’
‘En wie heeft besloten dat niet aan jou op te dragen?’
‘Wij allemaal.’
‘En wie zal ons de informatie dan geven?’
‘Dom.’
‘Wie is Dom?’
‘Wel,’ zei Blits, ‘zijn volle naam is Endomandiovizamarondeyaso — en nog wat. Verschillende mensen gebruiken verschillende lettergrepen bij verschillende gelegenheden, maar ik ken hem als Dom en ik denk dat jullie die lettergreep ook zullen gebruiken. Hij heeft waarschijnlijk een groter aandeel in Gaia dan wie dan ook en hij woont op dit eiland. Hij vroeg jullie te mogen zien en dat werd toegestaan.’
‘Wie stond dat toe?’ vroeg Trevize, maar hij gaf meteen zelf antwoord: ‘Ja, ik weet het, dat deden jullie allemaal.’
Blits knikte.
‘Wanneer zullen we Dom ontmoeten, Blits?’ vroeg Pelorat.
‘Nu meteen. Als jullie mij volgen zal ik je nu naar hem toe brengen, Pel. En jou natuurlijk ook, Trev.’
‘En zul jij ons daarna verlaten?’ vroeg Pelorat.
‘Heb je liever van niet, Pel?’
‘Nee, eigenlijk niet.’
‘Zie je wel,’ zei Blits, terwijl zij over een glad geplaveid pad langs de boomgaard voortliepen, ‘mannen raken binnen de kortste keren aan mij verslaafd. Zelfs waardige oudere heren ontvlammen in jeugdige vurigheid.’
Pelorat lachte, ik zou niet teveel rekenen op mijn jeugdig vuur, Blits, maar als ik dat had zou ik het niet ongaarne voor jou laten branden.’
‘O, maar je moet je jongensachtige vurigheid niet onderschatten,’ zei Blits. ‘Ik doe wonderen.’
Trevize klonk ongeduldig. ‘Als we op onze plaats van bestemming zijn, hoe lang zullen we dan nog moeten wachten op deze Dom?’
‘Hij wacht al op jullie. Tenslotte heeft Dom-via-Gaia jarenlang moeite gedaan om jullie hier te krijgen.’
Trevize bleef plompverloren staan en keek snel naar Pelorat. Diens lippen vormden zwijgend de woorden: Jij had gelijk.
Blits keek recht voor zich uit en zei kalm: ik weet, Trev, dat jij vermoedde dat ik/wij/Gaia belang stelden in jou.’
‘Ik/wij/Gaia?’ vroeg Pelorat zachtjes. Zij keek hem aan en glimlachte. ‘Wij gebruiken een hele reeks van verschillende persoonlijke voornaamwoorden om de nuances van individualiteit aan te duiden die wij op Gaia kennen. Ik zou je dat precies kunnen uitleggen, maar voorlopig geeft “ik/wij/Gaia” ruwweg aan wat ik globaal bedoel. Kom, loop verder, Trev. Dom wacht en ik wil je benen niet dwingen om zich tegen hun wil te bewegen. Dat is een onaangenaam gevoel, als je er niet gewend aan bent.’
Trevize liep verder. De blik die hij op Blits wierp bestond voor honderd procent uit diep vertrouwen.
Dom was een al wat oudere man. Hij zei de tweehonderddrieënvijftig lettergrepen van zijn naam op en door de variaties in klank en klemtoon klonk dat als een lied.
‘In zekere zin,’ zei hij, ‘is die naam een korte levensbeschrijving van mijzelf. Hij vertelt de luisteraar — of lezer, of voeler wie ik ben, welke rol ik heb gespeeld in het geheel, wat ik bereikt heb. Al meer dan vijftig jaar stel ik mij er echter tevreden mee gewoon Dom genoemd te worden. Als er sprake is van andere Doms kan ik Domandio genoemd worden, en in mijn verschillende professionele contacten worden ook andere varianten gebruikt. Een keer per Gaiaans jaar — op mijn verjaardag — wordt mijn volle naam in gedachten opgezegd, zoals ik hem zojuist luid op voor jullie heb gereciteerd. Dat is heel effectief, maar mij persoonlijk brengt het in verlegenheid.’
Hij was groot en slank — bijna broodmager. Zijn diepliggende ogen straalden een misplaatst lijkende jeugdigheid uit, maar zijn bewegingen waren nogal traag. Zijn scherpe neus was groot en smal en had trillende neusvleugels. Zijn handen waren overdekt met zichtbare aderen, maar toonden geen enkel teken van aderverkalking of andere ziekten. Hij droeg een lange mantel die even grijs was als zijn haren. Deze hing tot zijn enkels. Zijn sandalen lieten zijn tenen vrij.
‘Hoe oud bent u, meneer?’ vroeg Trevize.
‘Noem me alsjeblieft Dom, Trev. Het gebruik van andere aanspreekwijzen leidt tot formaliteit en belemmert de vrije uitwisseling van gedachten tussen jou en mij. In Melkweg Standaard Jaren ben ik iets ouder dan drieënnegentig, maar het echte feest komt over een paar maanden als ik negentig word volgens de Gaiaanse jaartelling.’
‘Ik zou u niet meer gegeven hebben dan vijfenzeventig, me… Dom,’ zei Trevize.
‘Volgens Gaiaanse maatstaven ben ik niets bijzonders in leeftijd of uiterlijk, Trev. Maar kom, hebben jullie genoeg gegeten?’
Pelorat keek neer op zijn bord en de daar nog liggende restanten van een hoogst onopmerkelijke en onverschillig toebereide maaltijd. Ietwat schuchter zei hij: ‘Dom, mag ik eens een pijnlijke vraag stellen ? Als hij beledigend is, zeg het dan, alsjeblieft, dan trek ik hem in.’
‘Ga je gang,’ zei Dom glimlachend. ‘Ik ben graag bereid alles van Gaia uit te leggen wat jullie nieuwsgierigheid opwekt.’
‘Waarom?’ vroeg Trevize onmiddellijk.
‘Omdat jullie geëerde gasten zijn. Mag ik nu Pels vraag vernemen?’
‘Alle dingen op Gaia maken deel uit van éen groepsbewustzijn,’ zei Pelorat. ‘Hoe komt het dan dat jij, als onderdeel van de groep, dit kunt eten — wat toch kennelijk een ander onderdeel van de groep was.’
‘Dat is waar. Maar alle dingen hebben hun eigen cyclus. Wij moeten eten, en alles wat eetbaar is, plantaardig en dierlijk — en ook de levenloze stoffen — is deel van Gaia. Maar anderzijds, weet je, doden wij niets voor ons plezier of voor de sport, en ook veroorzaken wij bij het doden geen nodeloze pijn. En ik vrees dat we ook geen moeite doen om onze maaltijden bijzonder smakelijk te maken, want geen Gaiaan eet meer of andere dingen dan hij moet eten. Jij genoot niet bijzonder van deze maaltijd, Pel? Trev? Wel, maaltijden zijn er niet om ervan te genieten.
En wat er gegeten wordt blijft uiteindelijk een deel van het collectieve planetaire bewustzijn. Voor zover delen daarvan worden opgenomen in mijn lichaam, zal dat deelnemen aan een groter part van het totale bewustzijn. Als ik sterf, zal ook ik gegeten worden — al is het maar door ontbindingsbacteriën — en dan zal ik participeren in een veel kleiner deel van het geheel. Maar op een dag zullen delen van mij weer deel uitmaken van andere menselijke wezens, en van velen.’
‘Een soort zielsverhuizing,’ zei Pelorat.
‘Een verhuizing van wat, Pel?’
‘Ik heb het over een oude mythe die op sommige werelden gangbaar is.’
‘Ah, die ken ik niet. Die moet je mij bij gelegenheid eens vertellen.’
‘Maar jouw individuele bewustzijn, dus het gedeelte in jou dat de ware Dom is,’ zei Trevize, ‘zal nooit weer ten volle worden gereconstrueerd.’
‘Nee, natuurlijk niet. Maar doet dat er iets toe? Ik zal nog steeds deel uitmaken van Gaia en daar komt het op aan. Er zijn mystici onder ons die zich afvragen of we maatregelen moeten nemen om groepsgeheugens van eerdere bestaanswijzen op te bouwen, maar het Gaia-gevoel zegt ons dat er geen praktische manier is om dat te doen en dat het geen nuttig doel dient. Het zou bovendien ons bewustzijn van het heden maar vertroebelen. Natuurlijk kan het Gaia-gevoel zich wijzigen als de tijden veranderen, maar in de afzienbare toekomst acht ik de kans daarop niet groot.’
‘Waarom moet jij sterven, Dom? vroeg Trevize. ‘Kijk eens, jij bent al negentig. Zou het collectieve groepsbewustzijn niet…’
Voor het eerst fronste Dom zijn voorhoofd. ‘Nooit,’ zei hij. ‘Mijn bijdrage is aan beperkingen onderhevig. Elk nieuw individu is een gewijzigde rangschikking van genen en moleculen tot iets geheel nieuws. Nieuwe talenten, nieuwe vermogens, nieuwe bijdragen aan Gaia. We moeten ze hebben en de enige manier om dat te bereiken is dat wij plaats maken. Ik heb meer gedaan dan de meesten, maar ook ik heb mijn grenzen en die nader ik nu. Wij hebben even weinig begeerte om na onze tijd voort te leven dan om voor onze tijd te sterven.’
Alsof hij besefte dat hij de avond plotseling een sombere toets had gegeven, ging hij nu staan en stak zijn armen naar het tweetal uit. ‘Kom, Trev, Pel, laat ons naar mijn werkkamer gaan. Daar zal ik jullie een paar van mijn persoonlijke kunstvoorwerpen laten zien. Jullie willen een oude man zijn kleine ijdelheid vast wel vergeven, hoop ik.’
Hij ging hen voor naar een andere kamer. Op een kleine, ronde tafel lag een reeks paarsgewijs verbonden rookkleurige lenzen.
‘Dit zijn Deelnemingen die door mij zijn ontworpen,’ zei Dom. ‘Ik ben niet een van de grootmeesters, maar ik specialiseer mij in levenloze objecten, en dat is iets waar de grootmeesters zich maar zelden mee bezig houden.’
‘Mag ik er een in mijn handen pakken?’ vroeg Pelorat. ‘Zijn ze breekbaar?’
‘Nee, nee. Je kunt ermee kaatsen op de vloer, als je wilt. Of misschien toch maar liever niet. De schokken zouden de scherpte van het zicht kunnen aantasten.’
‘Hoe moet je ze gebruiken, Dom?’
‘Je moet ze op je ogen leggen. Ze blijven vanzelf zitten. Ze laten geen licht door. Integendeel, ze verduisteren het licht dat je anders maar zou afleiden, al genereren ze hun eigen beelden in jouw brein eveneens via de oogzenuwen. In wezen word je bewustzijn daardoor aangescherpt en daardoor word je in staat gesteld bewust kennis te nemen van andere facetten van Gaia. Met andere woorden: als je naar die muur daar kijkt, zul je die muur waarnemen op de manier waarop hij zichzelf waarneemt.’
‘Fascinerend,’ mompelde Pelorat. ‘Mag ik het eens proberen?’
‘Natuurlijk, Pel. Maak maar een willekeurige keuze. Ze hebben allemaal een verschillende constructie die de muur — of een van de andere levenloze dingen die je bekijkt — vanuit een verschillend aspect van het bewustzijn van dat object laat zien.’
Pelorat plaatste een paar lenzen op zijn ogen en het leek alsof zij zich daar onmiddellijk vastkleefden. Dat gevoel leek hem even te verrassen, maar daarna bleef hij lange tijd bewegingloos staan.
‘Als je genoeg hebt gezien,’ zei Dom, ‘moet je je handen tegen de twee zijkanten van de Deelneming plaatsen en die naar elkaar toe drukken. Dan laten ze meteen los.’
Pelorat deed wat hem gezegd werd. Hij knipperde snel met zijn ogen en wreef er in met zijn handen.
‘Hoe vond je het?’ vroeg Dom.
‘Het is moeilijk te beschrijven,’ zei Pelorat. ‘De muur leek te twinkelen en te glitteren, en af en toe leek hij vloeibaar te worden. Hij leek ribben te hebben, en nu en dan asymmetrisch te worden. Ik… het spijt me, Dom, maar ik vond het geen aantrekkelijk gezicht.’
Dom zuchtte. ‘Jij neemt niet deel aan Gaia, dus jij zult wel niet zien wat wij zien. Daar was ik al een beetje bang voor. Jammer! Deze Deelnemingen worden in de eerste plaats gewaardeerd om hun esthetische waarde, maar ik verzeker je dat ze ook praktisch nut hebben. Een gelukkige muur is een muur die lang voortleeft, dus een praktische, een bruikbare muur!’
‘Een gelukkige muur?’ vroeg Trevize met een vage glimlach.
Dom zei: ‘Een muur ervaart een vage gewaarwording die analoog is aan ons begrip “geluk”. Een muur is gelukkig als hij een mooi ontwerp heeft, deugdelijk gefundeerd is, uit symmetrische, evenwichtige onderdelen is opgebouwd, en geen onaangename spanningen produceert. Een goed ontwerp kan tot stand komen op basis van de wiskundige principes van de mechanica, maar het gebruik van een passende Deelneming kan zorgen voor een verfijnde afstemming tot op nagenoeg atomair niveau. Geen enkele beeldhouwer hier op Gaia is in staat een werkelijk eersteklas werk te maken als hij niet beschikt over een uitstekende Deelneming en de dingen die ik maak gelden als voortreffelijke exemplaren op dit gebied — al zeg ik het zelf.’
‘Bezielde Deelnemingen zijn niet mijn terrein,’ vervolgde Dom met het enthousiasme dat men verwacht van iemand die zijn stokpaardje berijdt, ‘maar zij geven ons op analoge wijze een rechtstreekse gewaarwording van ecologisch evenwicht. Het ecologische evenwicht op Gaia is nogal simpel, zoals trouwens op alle planeten, maar hier hebben we tenminste nog de hoop het ingewikkelder te kunnen maken en daardoor het potentieel van ons collectieve bewustzijn aanzienlijk te verrijken.’
Trevize stak zijn hand op om Pelorat tot zwijgen te manen en zei: ‘Hoe weet je dat een planeet een ingewikkelder ecologische balans kan verdragen als alle planeten alleen maar een simpel evenwicht kennen?’
‘Aha,’ zei Dom, terwijl zijn ogen slim glommen, ‘jij stelt de oude man op de proef. Jij weet even goed als ik dat het oorspronkelijke thuis van de mensheid, de Aarde, een buitengewoon ingewikkeld ecologisch evenwicht kende. Alleen de secundaire werelden, de afgeleide werelden, hebben een simpel evenwicht.’
Pelorat wilde niet blijven zwijgen. ‘Maar dat is precies het probleem waar ik mijn leven aan heb gewijd! Waarom heeft alleen de Aarde een zo ingewikkelde ecologie gekend? Waardoor onderscheidde zij zich van de andere planeten? Waarom hebben ettelijke miljoenen andere werelden in de Melkweg, werelden die in staat waren leven in stand te houden, alleen onbeduidende plantjes tot ontwikkeling gebracht en alleen een paar kleine, onintelligente dierlijke vormen van leven?’
‘Daar hebben wij een verhaal over, een fabel wellicht,’ zei Dom. ik kan niet instaan voor het waarheidsgehalte daarvan. Zo op het eerste gezicht lijkt dat verhaal eigenlijk meer op fantasie dan op iets anders.’
Op dit moment kwam Blits binnen. Zij had niet deelgenomen aan de maaltijd. Ze glimlachte naar Pelorat. Zij droeg een zilverkleurige bloes van een zeer doorschijnende stof.
Pelorat ging meteen staan. ‘Ik dacht dat jij ons had verlaten.’
‘Helemaal niet. Ik moest rapporten schrijven, werk afmaken. Mag ik er nu bijkomen, Dom?’
Dom was eveneens opgestaan (al was Trevize blijven zitten). ‘Je bent van harte welkom en balsem voor deze oude ogen.’
‘Om u te balsemen heb ik deze bloes aangetrokken. Pel staat boven zulke dingen en Trev heeft er een hekel aan.’
‘Als jij denkt dat ik boven zulke dingen verheven ben, Blits,’ zei Pelorat, ‘zou ik je op een dag nog aardig kunnen verrassen!’
‘Dat zou een verrukkelijke gewaarwording zijn,’ zei Blits, terwijl ze ging zitten. Ook de twee mannen namen weer plaats, ik wil jullie gesprek niet onderbreken.’
‘Ik stond op het punt onze gasten het verhaal van de Eeuwigheid te vertellen,’ zei Dom. ‘Om het te begrijpen moeten jullie eerst weten dat er heel veel verschillende Universa kunnen bestaan — in feite een oneindig groot aantal. Elke afzonderlijke gebeurtenis die plaatsvindt kan hetzij wel, hetzij niet plaatsvinden, en wel op manier zus of manier zo, en elk van de alternatieve mogelijkheden uit een geweldig groot aantal zal leiden tot een toekomstige loop van de gebeurtenissen die zich althans in enige opzichten onderscheidt van andere verlopen.
Blits had best op een ander ogenblik dan nu kunnen binnenkomen. Of zij had al iets eerder bij ons kunnen zijn, of veel eerder. Of ze had nu kunnen binnenkomen, maar met een ander bloesje aan. Of zelfs mèt dit bloesje aan: zij had niet uitdagend hoeven te glimlachen naar oudere mannnen wat gelukkig tot de vriendelijke gewoonten van haar hart behoort. In elk van deze alternatieve gevallen — en in elk van de talloze andere alternatieven die mogelijk zijn — zou het Heelal daarna een andere loop hebben genomen. Dat geldt tevens voor alle variaties in alle andere gebeurtenissen, hoe klein ook.’
Trevize bewoog zich rusteloos in zijn stoel, ik geloof dat dit een gebruikelijke speculatie uit de sfeer van de kwantum-mechanica is, en al een zeer oude, eigenlijk.’
‘Aha, je hebt ervan gehoord. Laat ik dan verder gaan. Stel dat het menselijke wezens mogelijk zou zijn het gehele oneindige aantal van Universa te bevriezen, om naar believen van het ene Universum over te stappen naar het andere, en zelf te kiezen welke van de Universa men het “echte” wilde maken — wat dat woord in dit verband ook moge betekenen.’
‘Ik hoor je woorden,’ zei Trevize, ‘en ik kan mij de voorstelling die je beschrijft ook wel voor de geest halen, maar ik ben niet in staat mijzelf het geloof aan te praten dat zoiets werkelijk zou kunnen gebeuren.’
‘Ik ook niet, in het algemeen gesproken,’ zei Dom, ‘en daarom zeg ik ook dat dit nog het meest lijkt op een fabel. Niettemin zegt deze fabel dat er echt mensen waren die als het ware uit de tijd konden stappen en op hun gemak de eindeloze mogelijkheden van potentiële werkelijkheden konden bestuderen. Deze mensen werden de Eeuwigen genoemd en als zij buiten de tijd waren bevonden zij zich, naar verluidt, in de Eeuwigheid.
Het was hun taak een Werkelijkheid te kiezen die voor de mensheid het meest geschikt was. Zij experimenteerden eindeloos, en wat dat betreft gaat het verhaal in op de kleinste details, want ik moet jullie nog vertellen dat het is neergelegd in een episch geschrift van buitensporige lengte. Uiteindelijk vonden zij, aldus het verhaal, een Universum waarin de Aarde de enige planeet van de hele Melkweg was waar een ingewikkeld ecologisch systeem bestond en waar een intelligente soort voorhanden was die in staat was een geavanceerde technologie tot stand te brengen.
Dat, zo besloten zij, was voor de mensheid de meest veilige situatie. Zij bevroren die stand van zaken tot Werkelijkheid en staakten hun activiteiten. Nu leven wij in een Melkweg die uitsluitend door menselijke wezens is gekoloniseerd en die verder tot op grote hoogte wordt bevolkt door de planten, dieren en microscopische levensvormen die zij, gewild of ongewild, van planeet tot planeet met zich hebben meegesleept en die daar het inheemse leven gewoonlijk hebben verdrongen.
Ergens in de vage mist van de waarschijnlijkheid bestaan andere Werkelijkheden, waarin de Melkweg het tehuis is van talloze intelligente soorten, maar die zijn onbereikbaar. In onze Werkelijkheid zijn wij alleen. Uit elke handeling of gebeurtenis in onze Werkelijkheid ontspruiten nieuwe takken, waarvan er telkens maar éen de voortzetting van de Werkelijkheid is. Er zijn dus grote, wellicht oneindig grote aantallen alternatieve Universa die uit het onze voortkomen, maar waarschijnlijk hebben zij allemaal met elkaar gemeen dat de Melkweg slechts door éen intelligent ras wordt bewoond. Of misschien moet ik zeggen dat ze allemaal op een verwaarloosbaar klein percentage na dit met elkaar gemeen hebben, want het is gevaarlijk mogelijkheden uit te sluiten als je in een kansberekening te maken hebt met oneindigheden.’
Hij stopte, haalde licht zijn schouders op en besloot: ‘Zo luidt het verhaal tenminste. Het dateert al van vóór de stichting van Gaia. Ik sta niet in voor de waarheid ervan.’
De drie anderen hadden geboeid geluisterd. Blits knikte alsof zij het verhaal al ooit eerder had gehoord en nu in gedachten naging of Dom het accuraat verteld had.
Pelorat reageerde door bijna een minuut lang op welhaast plechtige wijze te zwijgen. Daarna sloeg hij met gebalde vuist op de leuning van zijn stoel.
‘Nee,’ zei hij met aangedane stem, ‘dat brengt ons niet verder. Er is geen manier denkbaar om de waarheid van dat verhaal door waarneming of redenering te bewijzen, dus het kan nooit meer worden dan een speculatief idee, maar stel eens dat het waar is! Het Universum waarin wij leven is nog steeds datgene waarin alleen de Aarde een rijkdom aan levensvormen en een intelligente soort heeft voortgebracht. Daaruit volgt dat in dit Universum, of het nu het enige is dan wel éen uit oneindig vele mogelijkheden, uitgerekend de Aarde een of andere unieke eigenschap moet bezitten. Wij zouden nog steeds dolgraag willen weten waar dit unieke uit bestaat.’
Er volgde een stilte. Tenslotte was het Trevize die zich bewoog en zijn hoofd schudde.
‘Nee, Janov,’ zei hij, ‘zo werkt dat niet. Laten we zeggen dat er een kans is van éen op de miljard triljoen, dat is 1021, dat er van de een miljard bewoonbare planeten in de Melkweg door puur toeval uitsluitend op de Aarde een rijke ecologie en tenslotte intelligent leven konden ontstaan. Als dat zo is, zou die mogelijkheid zich dus voordoen in éen van de 1021 potentiële Werkelijkheden die de Eeuwigen hebben afgezocht. Dat éne Universum hebben zij vervolgens uitgekozen. Wij leven daarom in een Universum waarin de Aarde als enige planeet een complexe ecologie, een intelligente levensvorm en een groot technisch kunnen heeft ontwikkeld — maar niet omdat de Aarde iets bijzonders zou hebben. Die dingen zijn gewoon bij toeval op de Aarde ontstaan en nergens anders.’
Trevize dacht even na en vervolgde toen: ‘In feite kunnen we best veronderstellen dat er andere potentiële Universa zijn waarin alleen Gaia een intelligente levensvorm heeft ontwikkeld, of alleen Sayshell, of alleen Terminus, of een andere planeet die in deze Werkelijkheid misschien totaal geen leven kent. Al die bijzondere gevallen vormen samen een verwaarloosbaar klein percentage van het totale aantal Werkelijkheden waarin de Melkweg meer dan een intelligente levensvorm bezit. Als de Eeuwigen lang genoeg hadden gezocht, zo neem ik aan, zouden zij een potentiële Werkelijkheid hebben kunnen vinden waarin elke afzonderlijke bewoonbare planeet een eigen intelligente levensvorm had ontwikkeld.’
Pelorat zei: ‘Zou je niet even goed kunnen zeggen dat er een Werkelijkheid werd gevonden waarin de Aarde om de een of andere reden afweek van wat zij in andere Werkelijkheden was? En dat zij door die afwijking specifiek geschikt was om leven te doen ontstaan? Je kunt trouwens nog verder gaan en beweren dat de gehele Melkweg in die bijzondere Werkelijkheid anders was dan in alle andere Werkelijkheden, en wel op zodanige wijze dat alleen de Aarde intelligent leven zou kunnen voortbrengen.’
‘Dat kun je wel zeggen,’ zei Trevize, ‘maar mijn versie van het verhaal lijkt me aanzienlijk meer voor de hand te liggen.’
‘Dat is een volstrekt subjectief oordeel…’ begon Pelorat op enigszins verhitte toon, maar Dom onderbrak hem en zei: ‘Dit zijn maar spitsvondigheden in de logica. Kom, laat ons deze avond niet bederven die althans voor mij zo plezierig en ontspannend is.’
Pelorat deed zijn best om zich in te houden en slaagde erin zijn kalmte te hervinden. Tenslotte glimlachte hij en zei: ‘Zoals je wilt, Dom.’
Trevize had af en toe een blik geworpen op Blits die quasi-preuts met haar handen op haar schoot zat. ‘En hoe is deze wereld ontstaan, Dom?’ vroeg hij. ‘Gaia en haar groepsbewustzijn?’
Dom liet zijn oude hoofd achterover leunen en lachte op tamelijk hoge toon. Met pretrimpeltjes rond zijn ogen zei hij: ‘Nog meer fabeltjes ! Ik denk daar soms over na als ik de bij ons voorhanden verslagen over de menselijke geschiedenis lees. Hoe zorgvuldig die rapporten ook zijn genoteerd, opgeborgen en in registers verwerkt, na verloop van tijd worden ze vaag en mistig. De verhalen groeien door aanslibbing. Fabels hopen zich op — als stof. Als het tijdsverloop maar groot genoeg is, wordt de geschiedenis vanzelf steeds stoffiger — en uiteindelijk blijven er alleen maar fabels over.’
‘Wij, historici, kennen dat proces, Dom,’ zei Pelorat. ‘Wij hebben een zekere voorliefde voor fabels. “Het valselijk dramatische verdrijft het waarlijk saaie,” zei Liebel Gennerat ongeveer vijftien eeuwen geleden. Dat heet tegenwoordig de Wet van Gennerat.’
‘O ja?’ zei Dom. ‘Ik meende nog wel dat die gedachte een cynisch bedenksel van mijzelf was. Wel, de Wet van Gennerat vult ons verre verleden met schittering en onzekerheid. Weten jullie wat een robot is?’
‘Dat hebben we op Sayshell vernomen,’ zei Trevize droog.
‘Hebben jullie er een gezien?’
‘Nee. Men vroeg ons daar het zelfde en nadat we ontkennend hadden geantwoord, werd het ons uitgelegd.’
‘Ik begrijp het. De mensheid leefde ooit samen met robots, weet je, maar dat pakte niet goed uit.’
‘Dat werd ons duidelijk gemaakt.’
‘De robots waren grondig geïndoctrineerd met de zogeheten Drie Wetten van de Robotica, die al uit de prehistorie dateerden. Over de mogelijke aard van die Drie Wetten zijn er verschillende lezingen. De meest orthodoxe versie van de tekst luidt als volgt: “1) Een robot mag een menselijk wezen geen schade doen, noch door passief optreden, toestaan dat een menselijk wezen schade wordt gedaan; 2) een robot moet opdrachten van menselijke wezens uitvoeren, tenzij deze orders in strijd zijn of komen met de Eerste Wet; 3) een robot moet zichzelf beschermen, tenzij deze bescherming in strijd is of komt met de Eerste of de Tweede Wet.” Toen de robots steeds slimmer en handiger werden, legden zij deze Wetten, met name de zeer ruime Eerste, op een voortdurend ruimer wordende manier uit. Tenslotte wierpen zij zich in toenemende mate op als de beschermers van de mensheid. Die bescherming verstikte de mensen en werd ondraaglijk.
De robots waren buitengewoon aardig en zachtmoedig. Wat zij deden was uiterst humaan en zonder enige twijfel gericht op het welzijn van allen — wat het geheel alleen maar ondraaglijker leek te maken. Elke vooruitgang in de robotica maakte de situatie erger. Er werden robots ontwikkeld die beschikten over telepathische vermogens, met als gevolg dat zelfs de gedachten van de mensen werden bewaakt en dat het menselijke handelen meer dan ooit onderworpen was aan het toezicht van de robots. Uiterlijk begonnen de robots steeds meer op mensen te lijken, maar hun gedrag bleef onmiskenbaar dat van robots, dus dat humanoïde karakter maakte hen alleen maar des te weerzinwekkender. Daar moest natuurlijk een einde aan komen.’
‘Hoezo “natuurlijk”?’ vroeg Pelorat, die geboeid had geluisterd.
‘Daarvoor hoef je de logische redenering alleen maar tot het bittere einde door te voeren,’ zei Dom. ‘Tenslotte werden de robots namelijk zo geavanceerd dat ze net menselijk genoeg waren om te begrijpen waarom menselijke wezens er een hekel aan hadden om voor hun eigen bestwil van alle menselijke geneugten verstoken te moeten blijven. Op de duur moesten de robots noodgedwongen inzien dat de mensheid misschien toch maar beter voor zichzelf kon zorgen, hoe slordig en ondoelmatig ook. En daarom, zo verluidt het, waren het de robots die erin slaagden de Eeuwigheid te scheppen en zelf de Eeuwigheid te worden. Zij vonden een Werkelijkheid waarin de mensen naar hun mening zo veilig mogelijk zouden zijn — namelijk als enige bewoners van de Melkweg. Na ons aldus op de best mogelijke manier beschermd te hebben, en om de Eerste Wet niet alleen naar de letter maar ook naar de geest te gehoorzamen, hebben de robots zich vervolgens vrijwillig teruggetrokken. Sindsdien is de mensheid zo goed en zo kwaad als het ging voortgegaan — maar alléén.’
Dom pauzeerde. Hij keek beurtelings naar Trevize en Pelorat en vroeg toen: ‘Nou, geloven jullie dat allemaal?’
Trevize schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nee. Er is niets van dit alles terug te vinden in welke van de historische verhandelingen dan ook die ik ooit heb gelezen. Wat zeg jij, Janov?’
‘Er zijn mythen die hier in bepaalde opzichten mee verwant lijken,’ zei Pelorat.
‘Kom nou, Janov, er zijn mythen die vaag lijken op alles wat we hier met ons allen kunnen bedenken! Als je maar vindingrijk bent in je interpretatie! Ik heb het over echte geschiedenis — betrouwbare bronnen.’
‘Nou, ja, die zijn er niet, voor zover ik weet.’
‘Dat verbaast mij niet,’ zei Dom. ‘Voordat de robots zich terugtrokken waren er vele groepen mensen weggegaan om robotloze planeten in de diepe ruimte te koloniseren en om zelf weer de grenzen van hun vrijheid te kunnen bepalen. In het bijzonder waren deze groepen afkomstig van de overbevolkte Aarde, die een lange traditie van verzet tegen de robots kende. De nieuwe werelden werden als het ware met schone lei gesticht en de bewoners wilden absoluut niet herinnerd worden aan de bittere ervaringen met hun kindermeisjes, de robots. Die schreven ze niet op en ze vergaten ze.’
‘Dat lijkt me onwaarschijnlijk,’ zei Trevize.
Pelorat wendde zich naar hem toe. ‘Nee, Golan, dat is niet helemaal onwaarschijnlijk. Een samenleving heeft de neiging haar eigen geschiedenis te schrijven en daarbij het minder glorieuze verleden weg te laten, hetzij door dat gewoon te vergeten, hetzij door het bedenken van volstrekt fictieve heroïsche gebeurtenissen. De regering van het Imperium probeerde alle kennis van de pre-Keizerlijke tijden te onderdrukken om daardoor het mystieke aura van een eeuwigdurende heerschappij meer geldingskracht te geven. Verder zijn er ook bijna geen documenten die betrekking hebben op de tijd vóór de reizen door de hyper-ruimte, en je weet maar al te goed dat zelfs het bestaan van de Aarde zélf tegenwoordig aan de meeste mensen niet bekend is.’
‘Het een of het ander, Janov,’ zei Trevize. ‘Als de Melkweg de robots vergeten is, hoe kan Gaia ze zich dan nog herinneren?’
Blits kwam plotseling tussenbeide met een hoge sopraanlach. ‘Wij zijn anders.’
‘Ja?’ vroeg Trevize. ‘In welk opzicht?’
‘Wacht even, Blits,’ zei Dom, ‘laat dit aan mij over. Wij zijn anders, mannen van Terminus. Van alle groepen die de robotoverheersing ontvlucht zijn, zijn wij, die tenslotte op Gaia terecht kwamen (in het spoor van anderen die zich vestigden op Sayshell), de enigen die van de robots de kunst van de telepathie hadden geleerd.
Het is een kunst, moet je weten. Zij ligt opgesloten in de menselijke geest, maar moet daaruit op een heel subtiele en moeizame manier worden ontwikkeld en opgebouwd. Het duurt generaties voordat het volle potentieel bereikt is, maar als het begin eenmaal goed is, volgt de rest van het proces vanzelf. Wij zijn er meer dan twintigduizend jaar mee gaande geweest en volgens het gevoel-van-Gaia is ons volle potentieel nu nog steeds niet bereikt. Het is al lang geleden dat onze groeiende telepathie ons attent maakte op ons groepsbewustzijn: eerst het bewustzijn dat wij deelden met de mensen, later ook dat met de dieren, de planten en tenslotte, nog maar een paar eeuwen geleden, met de levenloze materie van de planeet zelf.
Omdat wij dit proces hebben herleid tot de robots, hebben wij hen niet vergeten. Wij beschouwden hen niet als onze kindermeisjes maar als onze leraren. Wij waren van mening dat zij onze geest hadden geopend voor iets wat wij nooit meer zouden willen missen. Wij denken met dankbaarheid aan hen terug.’
Trevize zei: ‘Maar zoals jullie ooit kinderen waren ten opzichte van de robots, zo zijn jullie nu kinderen ten opzichte van het groepsbewustzijn. Hebben jullie je menselijkheid nu niet evenzeer verloren als toen?’
‘Dat is verschillend, Trev. Wat wij nu doen is onze eigen keuze. Onze eigen keuze: daar komt het op aan. Het wordt ons niet van buitenaf opgedrongen, maar het ontwikkelt zich van binnenuit. Dat is iets wat wij nooit vergeten. Wij zijn ook nog afwijkend op een andere manier. Wij zijn uniek in de Melkweg. Er is geen andere wereld als Gaia.’
‘Hoe kun je dat weten?’
‘Wij zouden het weten, Trev. Wij zouden het groepsbewustzijn van een planeet nog herkennen als deze zich aan het andere einde van de Melkweg bevond. Wij kunnen bijvoorbeeld de eerste sporen van een dergelijk bewustzijn waarnemen in jullie Tweede Foundation, zij het pas sinds een eeuw of twee.’
‘Ten tijde van het Muildier?’
‘Ja. Een van de onzen.’ Dom keek grimmig. ‘Hij was een afvallige en hij verliet ons. Wij waren zo naïef te denken dat dat niet mogelijk was, daarom traden wij niet tijdig op om hem tegen te houden. Toen wij vervolgens onze aandacht richtten op de Buitenwerelden, ontdekten wij het bestaan van wat jullie de Tweede Foundation noemen, en wij lieten het aan hen over.’
Trevize keek een poosje uitdrukkingsloos voor zich uit en mompelde toen: ‘Daar gaan onze geschiedenisboeken!’ Hij schudde zijn hoofd en zei, nu weer met zijn normale stemvolume: ‘Dat was nogal laf van Gaia, niet? Hij was immers jullie verantwoordelijkheid?’
‘Je hebt gelijk. Maar toen wij onze ogen eindelijk op de Melkweg richtten, zagen wij iets waar wij tot dan toe blind voor waren geweest. Daardoor bleek de tragedie van het Muildier achteraf ons leven gered te hebben. Bij die gelegenheid hebben wij namelijk ontdekt dat een gevaarlijke crisis ons uiteindelijk zou overvallen. En dat is ook gebeurd zij het dat wij nu de gelegenheid hebben gehad om maatregelen te treffen, en wel dankzij het incident met het Muildier.’
‘Wat voor crisis?’
‘Een crisis die ons bedreigt met vernietiging.’
‘Dat kan ik niet geloven. Jullie hebben het Imperium, het Muildier en Sayshell buiten de deur weten te houden. Jullie hebben een groepsbewustzijn dat in staat is een schip op miljoenen kilometers afstand uit de ruimte te plukken. Wat hebben jullie te vrezen? Kijk eens naar Blits. Zij ziet er niet in het minst ongerust uit. Zij vindt vast niet dat er sprake is van een crisis.’
Blits had een van haar welgevormde benen over de stoelleuning gelegd en wenkte Trevize toe met haar tenen. ‘Natuurlijk ben ik niet bezorgd, Trev. Jij zult het opknappen.’
‘Ik?’ roep Trevize luidkeels.
‘Gaia heeft je hierheen gebracht door middel van honderd subtiele trucjes,’ zei Dom, ‘en jij bent degene die deze crisis het hoofd moet bieden.’
Trev staarde hem aan. De verbijstering op zijn gezicht maakte langzaam plaats voor toenemende woede. ‘Ik? Waarom, bij Alle Ruimte, uitgerekend ik? Ik heb hier niets mee te maken.’
‘Desalniettemin, Trev,’ zei Dom met een haast hypnotiserende rust, ‘jij. Alleen jij. In de gehele ruimte: enkel en alleen jij.’