121956.fb2 De Foundation en Aarde - читать онлайн бесплатно полную версию книги . Страница 7

De Foundation en Aarde - читать онлайн бесплатно полную версию книги . Страница 7

DEEL VIALPHA

XVI. Het middelpunt van de werelden

69

Trevize staarde Pelorat geruime tijd aan en zijn gezicht stond duidelijk misnoegd. Toen zei hij: ‘Is er iets wat jij wel en ik niet gezien heb? En waarover je gezwegen hebt?’

‘Nee,’ antwoordde Pelorat minzaam. ‘Jij hebt het ook gezien en zoals ik net zei heb ik het je telkens willen zeggen, maar jij was niet in de stemming om naar mij te luisteren.’

‘Nou, probeer het dan nog eens.’

Blits zei: ‘Probeer hem nu niet te intimideren, Trevize.’

‘Ik intimideer hem niet. Ik vraag alleen om informatie. En jij hoeft hem niet als een baby te behandelen.’

‘Alsjeblieft,’ smeekte Pelorat. ‘Luister nou eens naar mij en niet naar elkaar. Weet je nog, Golan, hoe we eerder pogingen hebben besproken om de oorsprong van het menselijke ras te ontdekken? Het project van Yariff? Je weet wel, je probeert de tijden van kolonisatie vast te stellen uitgaande van de veronderstelling dat planeten vanuit alle richtingen van de moederplaneet gekoloniseerd worden. Als we ons dus begeven van nieuwe naar oudere werelden, komen we van alle kanten op die moederplaneet af.’

Trevize knikte ongeduldig. ‘Wat ik ook nog weet is dat die truc niet opging omdat de data van kolonisering niet betrouwbaar waren.’

‘Dat klopt, beste kerel. Maar de werelden waar Yariff mee werkte maakten deel uit van de tweede expansie van het menselijke ras. In die tijd was de hyperruimtelijke Sprong al vrijwel perfect en kolonisatie is vanaf dat ogenblik grillig verlopen. Het kostte geen moeite meer om enorme afstanden af te leggen en kolonisatie hoefde niet per se in radiale symmetrie te geschieden. Dat maakte natuurlijk die data helemaal onbetrouwbaar.

Maar denk eens even na, Golan, over die Ruimterwerelden. Die maakten deel uit van de eerste golf. In die tijd was de Sprong door de hyperruimte nog niet zo geavanceerd. Zeer waarschijnlijk is het toen stukje bij beetje gegaan. In de tweede golf zijn miljoenen werelden gekoloniseerd en dat is op een chaotische manier gebeurd. Maar in de eerste golf gold de kolonisatie slechts vijftig planeten en die is heel ordelijk verlopen. De kolonisatie van die miljoenen planeten van de tweede uitzaai heeft twintigduizend jaar gekost, maar die eerste vijftig werden in slechts enkele eeuwen gevormd, dus vrijwel onmiddellijk vergeleken met die tweede kolonisatie. Die vijftig zouden een ruwe cirkel moeten vormen met als middelpunt de moederplaneet.

Wij hebben de coördinaten van die vijftig werelden. Jij hebt ze gefotografeerd, weet je nog, bij dat standbeeld. Wat of wie al die informatie over Aarde ook vernietigde, die heeft die coördinaten over het hoofd gezien of heeft misschien niet eens bedacht dat we daar iets mee konden doen. Het enige wat je te doen staat, Golan, is dat je de coördinaten aanpast aan twintigduizend jaar van stellaire beweging en dan moet je het middelpunt zoeken. Je komt gegarandeerd in de buurt van de zon van Aarde, althans waar die twintigduizend jaar geleden stond.’

Trevizes mond was tijdens dit verhaal opengevallen en het kostte hem enkele seconden om hem weer te sluiten toen Pelorat uitgesproken was. Hij zei: ‘Waarom heb ik daar niet aan gedacht!’

‘Ik heb het je telkens op Melpomenia willen zeggen.’

‘Dat weet ik wel zeker. Ik bied je mijn verontschuldigingen aan, Janov, dat ik niet naar jou heb willen luisteren. Maar weet je, het is gewoon niet bij me opgekomen dat…’ Hij zweeg verlegen.

Pelorat lachte vergevingsgezind. ‘Dat ik iets belangrijks te zeggen kon hebben. Dat zal meestal ook wel niet gebeuren, maar dit was op mijn eigen terrein, weet je. Ik weet zeker dat je door de bank genomen groot gelijk hebt om niet naar mij te luisteren.’

‘Nee Janov,’ zei Trevize. ‘Dat is niet zo. Ik voel me een idioot en het is mijn eigen schuld. Nogmaals mijn verontschuldigingen … en nu moet ik naar de computer.’

Hij liep met Pelorat de cockpit in en zoals altijd keek Pelorat met stomme verbazing toe hoe Trevize met zijn computer omging, hoe hij een totale eenwording bereikte met de machine totdat er bijna sprake was van een mens/computer organisme.

‘Ik moet van enkele vooronderstellingen uitgaan, Janov,’ zei Trevize met een uitdrukkingsloos gezicht omdat hij zo in zijn computer opging, ik moet er om te beginnen van uitgaan dat het eerste getal de afstand in parsecs aanduidt en dat die twee andere getallen radialen onder hoeken zijn, de eerste is zo te zeggen op en neer en die tweede links en rechts. Ik moet er ook van uitgaan dat het gebruik van plussen en minnen inzake die hoeken in Galactische Standaard is en dat het nul-nul-nul symbool de zon van Melpomenia aangeeft.’

‘Dat lijkt me heel redelijk,’ zei Pelorat.

‘O ja? Er zijn zes mogelijkheden om die getallen te arrangeren, vier mogelijkheden om de tekens te arrangeren, afstanden kunnen net zo goed in lichtjaren zijn uitgedrukt, de hoeken in graden en niet in radialen. Dan hebben we al zesennegentig mogelijkheden. Voorts: als de afstanden in lichtjaren zijn uitgedrukt, dan weet ik niet precies hoe lang dat jaar is. Daar komt nog bij dat ik niet de conventies ken waarmee die hoeken zijn gemeten. In één geval van de evenaar van Melpomenia, neem ik aan, maar wat is dan hun eerste meridiaan?’

Pelorat keek onzeker. ‘Nu klinkt het opeens zo hopeloos.’

‘Niet hopeloos. Aurora en Solaria staan op het lijstje en ik weet waar die zich in de ruimte bevinden. Ik zal de coördinaten gebruiken en zien of ik ze kan opsporen. Als ik op een verkeerde plek beland, zal ik de coördinaten aanpassen totdat ik uitkom waar ik wezen moet. En dan weet ik meteen ook van welke valse veronderstellingen ik uitgegaan ben. Zijn mijn veronderstellingen eenmaal juist, dan pas kan ik naar het middelpunt van de bol gaan zoeken.’

‘Is het niet moeilijk om met al die mogelijkheden de juiste keuze te maken?’

‘Wat?’ vroeg Trevize. Hij werd steeds vager. Toen Pelorat de vraag herhaalde, zei hij: ‘O, er is gerede kans dat die coördinaten de Galactische Standaard volgen. En rekening houden met een onbekende meridiaan is niet zo vreselijk moeilijk. Systemen om plaatsen in de ruimte te bepalen bestaan er al heel lang en de meeste astronomen zijn er tamelijk zeker van dat zij interstellaire verplaatsingen kunnen voorspellen. Mensen zijn op sommige punten heel conservatief. En als ze eenmaal aan een numeriek stelsel gewend zijn, wijken ze daar vrijwel nooit meer van af. Ze gaan ze zelfs voor natuurwetten verslijten, geloof ik. En dat komt wel zo goed uit, want als elke planeet zijn eigen stelsel van metingen had en die om de eeuw veranderde, ja, dan zou wetenschappelijke vooruitgang vrees ik voorgoed tot stilstand komen.’

Hij was kennelijk aan het werk tijdens het gesprek, want zijn woorden kwamen er haperend uit. En toen mompelde hij: ‘Nu even stil zijn.’

Hierna werd zijn gezicht ernstiger en geconcentreerder. Na enkele minuten leunde hij met een diepe zucht naar achteren. Rustig zei hij: ‘De conventies zijn gelijk gebleven. Ik heb Aurora gevonden. Daar is geen twijfel aan. Zie je wel?’

Pelorat staarde naar het sterrenveld en naar de heldere ster in het midden. Hij zei: ‘Weet je dat zeker?’

Trevize zei: ‘Mijn eigen mening doet er niet toe. De computer is er zeker van. Want we hebben per slot Aurora bezocht. We hebben zijn eigenschappen, zijn diameter, massa, luminositeit, temperatuur, spectrale details en dan zwijg ik nog over het patroon van naburige sterren. De computer zegt dat dit Aurora is.’

‘We zullen hem dus op zijn woord moeten geloven?’

‘Geloof me, er zit niets anders op. Ik zal nu het scherm aanpassen en dan kan de computer aan de slag. Die heeft de set van vijftig coördinaten en gebruikt ze één voor één.’

Trevize was al pratende bezig aan de monitor. De computer werkte gewoonlijk in de vier dimensies van de ruimte-tijd, maar voor menselijke inspectie was het scherm bijna nooit in meer dan twee dimensies verdeeld. Het scherm leek nu een donkere ruimte te ontvouwen die even diep was als lang en breed. Trevize dimde de hutlichten bijna geheel zodat het sterrenschijnsel gemakkelijker te bestuderen viel.

‘Hij gaat beginnen,’ fluisterde hij.

Enkele ogenblikken later verscheen er een ster, toen weer een, en weer een. Bij elke toevoeging verplaatste zich het perspectief van het scherm zodat alles te zien bleef. Het was alsof de ruimte van het oog wegdeinsde voor een meer panoramisch beeld. Gecombineerd met bewegingen van boven naar beneden en van links naar rechts …

Uiteindelijk verschenen er vijftig lichtpunten die in een driedimensionele ruimte zweefden.

Trevize zei: ‘Ik had liever een mooie bol gehad, maar dit lijkt eerder het skelet van een sneeuwbal die in haast in elkaar geflanst is.’

‘En hebben we er nu niets aan?’

‘Het wordt wat moeilijker, maar dat is nu eenmaal zo. De sterren zelf zijn niet gelijkmatig verdeeld en bewoonbare planeten al helemaal niet, dus een zekere onregelmatigheid is te verwachten. De computer zal elk van die stippen omzetten tot zijn huidige positie, rekening houdend met verplaatsingen in twintigduizend jaar. Dat is te kort voor een massieve verplaatsing. En dan voegt hij alles samen tot een “superglobe”. Ik bedoel, hij komt met een globe voor de dag waarvan de afstand van de punten op de omtrek ten opzichte van het middelpunt het kleinste is. We hebben daarmee het middelpunt en dan kan de ster van Aarde niet ver meer zijn. Dat hopen we althans. Het duurt niet lang meer.’

70

Inderdaad. Trevize die langzamerhand wonderen van de computer verwachtte, stond er evenzogoed verbaasd van dat het zo weinig tijd vergde.

Trevize had de computer geïnstrueerd om hem met een zachte, trillende noot te waarschuwen als hij de coördinaten van de superglobe had gevonden. Daar had hij geen enkele reden toe, behalve dat hij het wel leuk vond om het einde van de speurtocht muzikaal aan te kondigen.

Het geluid kwam al na enkele minuten en het was de milde slag van een beheerste gong. Het geluid zwol aan tot ze de trilling lijflijk konden voelen en ebde toen langzaam weg.

Blits stond bijna terstond bij de deur. ‘Wat is dat?’ vroeg ze met grote ogen. ‘Alarm?’

Trevize zei: ‘Helemaal niet.’

Pelorat voegde hier gretig aan toe: ‘Misschien hebben we Aarde gevonden, Blits. Met dat geluid heeft de computer het ons kenbaar gemaakt.’

Ze liep de hut in. ‘Je had me wel eens mogen waarschuwen.’

Trevize zei: ‘Het spijt me, Blits. Ik had niet bedoeld dat het zo hard zou klinken.’

Fallom was Blits achternagekomen en ze zei: ‘Wat was dat voor een geluid, Blits?’

‘Ik zie dat ze ook nieuwsgierig is,’ zei Trevize. Hij ging zitten en voelde zich uitgeput. De volgende stap was nu de werkelijke Galaxis te vinden, om zich te richten op de coördinaten van het middelpunt van de Ruimterwerelden om te zien of zich daar inderdaad een ster van het G-type bevond. En eens te meer aarzelde hij om die voor de hand liggende stap te zetten, hij durfde de confrontatie met de misschien ontgoochelende werkelijkheid niet aan.

‘Inderdaad,’ zei Blits. ‘Waarom niet? Ze is een mens, net als wij.’

‘Het doet er niet toe,’ zei Trevize afwezig. ‘Ik maak me zorgen om dat kind. Daar krijgen we problemen mee.’

‘Heb je daar enige aanleiding voor?’ wilde Blits weten.

Trevize spreidde zijn armen. ‘Het is maar een gevoel.’

Blits wierp hem een hautaine blik toe en wendde zich tot Fallom. ‘We proberen Aarde te zoeken, Fallom.’

‘Wat is Aarde?’

‘Een andere wereld, maar heel bijzonder. Van deze planeet stammen onze voorvaderen af. Ken jij het woord “voorvaders” uit je boeken, Fallom?’

‘Betekent dat..Maar het laatste woord was niet in het Galactisch.

Pelorat zei: ‘Ze gebruikte een archaïsch woord voor “voorvaders”, Blits. Ons woord voorouder komt er dichter bij.’

‘Goed dan,’ zei Blits stralend. ‘Aarde is de wereld waar onze voorouders vandaan komen, Fallom. Die van jou en mij en die van Pel en Trevize.’

‘Ook van jou, Blits?’ vroeg Fallom. ‘En van mij? Allebei?’

‘Het zijn allemaal dezelfde voorouders,’ bevestigde Blits. ‘We hebben allemaal dezelfde voorouders gehad.’

Trevize zei: ‘Het komt mij voor dat het kind heel goed weet dat ze anders is dan wij.’

Blits zei op gedempte toon tegen Trevize: ‘Zeg toch niet van die dingen! Zo mag ze niet over zichzelf denken. Ze is toch ook wezenlijk niet anders dan wij.’

‘Hermafroditisme is anders een heel wezenlijk verschil, zou ik denken.’

‘Ik heb het over de geest.’

‘En transductie-lobben vind ik ook wezenlijk.’

‘Doe niet zo moeilijk, Trevize. Ze is intelligent en menselijk ondanks de details.’

Ze wendde zich tot Fallom en sprak, maar nu op gewone toon: ‘Denk daar eens over na, Fallom, wat dat voor jou betekent. Jouw voorouders en de mijne hadden dezelfde voorouders en die voorouders leefden oorspronkelijk op de planeet die Aarde heette. Dat betekent dat we allemaal familie van elkaar zijn. Ga nou maar naar je hut en denk er eens over na.’

Fallom wierp een peinzende blik op Trevize, draaide zich om en liep weg, op weg geholpen door een vriendelijk tikje op haar billen van Blits.

Blits richtte zich nu tot Trevize. ‘Toe Trevize, beloof me dat je in haar nabijheid geen opmerkingen meer zult maken waardoor ze gaat denken dat ze anders is dan wij.’

Trevize zei: ‘Dat beloof ik. Ik heb niet de bedoeling jouw educatie voor de voeten te lopen, maar het is een feit dat ze wezenlijk anders is dan wij.’

‘In sommige opzichten. Zoals ik van jou en Pel verschil.’

‘Doe niet zo naïef, Blits. De verschillen met Fallom zijn veel groter.’

‘Een beetje groter. Maar de overeenkomsten zijn oneindig veel belangrijker. Zij en haar volk zullen op een dag deel van Galaxia uitmaken, en een heel nuttig deel, dat verzeker ik je.’

‘Vooruit dan maar. We zullen er niet over kibbelen.’ Hij wendde zich met tegenzin tot de computer. ‘En nu ben ik bang dat ik de positie van Aarde in de werkelijke ruimte moet controleren.’

‘Ben je bang?’

‘Jazeker.’ Trevize trok zijn schouders op in een min of meer komisch bedoeld gebaar. ‘Wat als er geen passende ster in die buurt is?’

‘Dan is die er niet,’ zei Blits.

‘Ik vraag me af of het zin heeft om het nu al te checken. We zijn nog enkele dagen van de Sprong af.’

‘En jij al die tijd maar tobben! Zoek het nu maar uit. Dat wachten verandert niets aan de feiten.’

Trevize zat enkele ogenblikken met opeengeperste lippen. Toen zei hij: ‘Je hebt gelijk. Goed dan, daar gaat-ie!’

Hij ging voor de computer staan, legde zijn handen op de silhouetten op de console en de monitor werd donker.

Blits zei: ‘Dan ga ik maar weg. Als ik blijf maak ik je zenuwachtig.’ Ze zwaaide en verdween.

‘Weet je,’ mompelde Trevize, ‘we moeten eerst de Galactische kaart van de computer nagaan. Want zelfs als Aardes zon daar is, mag hij niet op de kaart voorkomen. Maar dan …’

Zijn stem stierf in stomme verbazing af toen op de monitor een achtergrond van sterren verscheen. Het waren er nogal veel en erg helder waren ze niet. Soms schitterde er een feller dan de rest. Maar redelijk in het midden scheen een ster die veel helderder dan de rest was.

‘We hebben hem,’ jubelde Pelorat. ‘Dat is hem, ouwe makker. Kijk eens hoe helder hij is!’

‘Elke ster in het centrum van coördinaten schijnt helder,’ zei Trevize die duidelijk elke opgetogenheid uit zijn stem probeerde te weren, want er stond nog niets vast. ‘Dit beeld komt per slot op een afstand van een parsec van het middelpunt tot ons. Toch is die centrumster zeker geen rode dwerg, of een rode reus en ook geen hete blauwwitte. Wacht even op informatie; de computer gaat zijn databanken langs.’

Enige seconden was het stil en toen zei Trevize: ‘Spectrale klasse G-2.’ Weer een pauze, toen: ‘Diameter 1,4 miljoen kilometer, massa 1,02 maal die van Terminus’ zon, oppervlakte-temperatuur 6000 absoluut, rotatie langzaam, iets onder de dertig dagen, geen ongewone activiteiten of afwijkingen.’

Pelorat zei: ‘Is dit niet kenmerkend voor het type ster dat bewoonbare planeten in zijn baan meevoert?’

‘Dit is kenmerkend,’ bevestigde Trevize. ‘En derhalve ook wat we van Aardes zon mogen verwachten. Als zich daar het leven heeft ontwikkeld, heeft de zon van Aarde een norm gesteld.’

‘Er is dus een redelijke kans dat daar een bewoonbare planeet omheen cirkelt?’

‘Daar hoeven we niet eens op te gokken,’ zei Trevize die nog steeds een verbaasde klank in zijn stem had. ‘Op de Galactische kaart staat hij aangegeven als een planeet met mogelijk menselijk leven. Er staat wel een vraagteken bij.’

Pelorats enthousiasme groeide. ‘Dat is toch precies wat wij verwachtten, Golan. Daar heb je je levendragende planeet, maar in de poging hem te verbergen zijn de gegevens vaag gehouden waardoor de makers van de kaart ook onzeker zijn geweest.’

‘En dat zit me nu dwars,’ zei Trevize. ‘Want dat is niet wat we verwachten konden. We hadden veel meer moeten verwachten. Ga eens na hoe efficiënt Aarde alle data over zichzelf heeft uitgewist. De makers van de kaart zouden niet eens hoeven te vermoeden dat er leven in dat stelsel is, laat staan menselijk leven. Ze hadden niet eens mogen weten dat die zon van Aarde bestond. De Ruimterwerelden staan toch ook niet op de kaart. Waarom Aardes zon dan wel?’

‘Kan best zijn, maar daar staat hij toch maar. We hoeven dat feit niet weg te poetsen. Is er nog meer informatie over die ster?’

‘Een naam.’

‘Aha! Welke?’

‘Alpha.’

Even was het stil en toen zei Pelorat opgetogen: ‘Maar dat is het, ouwe jongen. Dat is het laatste bewijs. Denk eens over de betekenis van die naam na.’

‘Heeft hij dan een betekenis?’ vroeg Trevize. ‘Voor mij is het maar een naam, een heel rare. Hij klinkt helemaal niet Galactisch.’

‘Het is ook niet Galactisch. Het is een pre-historische Aardse taal, diezelfde taal waarin Blits’ planeet Gaia is genoemd.’

‘Wat betekent Alpha dan?’

‘Alpha is de eerste letter van het alfabet van die oude taal. Over dit feit is de wetenschap het vrijwel unaniem eens. In oude tijden werd de naam Alpha gebruikt om de eerste van een reeks aan te duiden. Als je een zon “Alpha” noemt, geef je daarmee aan dat het de eerste zon is. En zou die eerste zon dan geen planeet kunnen hebben die de bakermat van het menselijk leven was: Aarde?’

‘Weet je dat zeker?’

‘Absoluut,’ zei Pelorat.

‘Staat er iets in die legenden — jij bent per slot de mytholoog hier — over bijzondere eigenschappen die de zon van Aarde zou bezitten?’

‘Nee, hoe zou dat kunnen? Die zon moet per definitie de standaardzon zijn geweest en de eigenschappen die de computer heeft opgelepeld zijn zo standaard als maar zijn kan. Of niet soms?’

‘En is de zon van Aarde een enkele ster?’

‘Maar natuurlijk,’ zei Pelorat. ‘Voor zover ik weet cirkelen bewoonde planeten uitsluitend om enkele sterren.’

‘Dat was mijn gedachte ook,’ zei Trevize. ‘Maar de moeilijkheid is nu dat die ster in het midden van het scherm geen enkele ster is, het is een dubbelster. De helderste van die twee is inderdaad standaard en dat is degene waarover de computer inlichtingen heeft verstrekt. Maar rond die ster cirkelt weer een tweede, in een periode van ongeveer tachtig jaar en die tweede heeft een massa die viervijfde is van die van de heldere ster. We kunnen met het blote oog geen twee sterren ontdekken, maar als ik het beeld uitvergroot, zien we ze ongetwijfeld.’

‘Weet je dat zeker, Golan?’ Pelorat was helemaal uit het veld geslagen.

‘Dat vertelt de computer mij. En als we naar een binaire ster kijken, dan is dat niet de zon van de Aarde. Met geen mogelijkheid.’

71

Trevize verbrak het contact met de computer en de lichten gingen weer aan.

Dat was voor Blits het teken dat ze terug kon komen met Fallom in haar kielzog. ‘En, wat is het resultaat?’ vroeg ze opgewekt.

Trevize zei toonloos: ‘Ietwat teleurstellend. Ik had gedacht de zon van Aarde te vinden, maar in plaats daarvan kreeg ik een binaire ster. Dus die ster daar in het midden is niet degeen die we nodig hebben.’

‘Wat nu, Golan?’ vroeg Pelorat.

Trevize schokschouderde. ‘Ik had ook niet echt verwacht dat ik de zon van Aarde precies in het midden zou aantreffen. Zelfs de Ruimters hebben zich niet zo gekoloniseerd dat er een perfecte bol ontstond. Aurora, de oudste van de Ruimterplaneten, kan er zelf ook kolonisten op uitgestuurd hebben en ook dat kan de bolvorm beïnvloed hebben. Bovendien is het best mogelijk dat de zon van Aarde zich niet met de gemiddelde snelheid van de Ruimterwerelden heeft verplaatst.’

Pelorat zei: ‘Dus Aarde kan overal zijn? Wil je dat soms zeggen?’

‘Nee, niet overal. Al die mogelijke bronnen van een vergissing kunnen niet voor zo’n afwijking verantwoordelijk zijn. Aardes zon moet hoe dan ook in de buurt van die coördinaten zijn. De ster die we bijna exact op die plaats hebben gezien kan best een buur van Aarde zijn. Maar wat me wel bevreemdt is dat een buur zo sprekend op Aarde lijkt — op die binaire ster na.’

‘Maar dan zouden we toch Aardes zon op de kaart moeten zien. Ik bedoel, vlak bij Alpha?’

‘Nee. Ik weet zeker dat Aardes zon helemaal niet op de kaart staat. Ik vond het al vreemd dat we Alpha daarop aantroffen. Hoeveel die ook op de zon van Aarde mag lijken, het feit alleen al dat hij op de kaart voorkwam deed een lampje bij me branden.’

‘Maar waarom concentreren we ons dan niet op diezelfde coördinaten, maar dan in de werkelijke ruimte?’ stelde Blits voor. ‘Als daar in het midden nog een heldere ster staat, een ster die niet op de kaart staat, en als die ster als twee druppels op Alpha lijkt, maar alleen zweeft, nou, dan moet dat toch de zon van Aarde zijn?’

Trevize zuchtte. ‘Als dat zo was, dan zou ik inderdaad mijn halve fortuin — voor wat dat waard is — eronder verwedden dat rond die ster Aarde zweeft. Maar ik ben weer bang om dat uit te proberen.’

‘Uit angst dat het weer een flop wordt?’

Trevize knikte. ‘Maar laat me even bijkomen en dan krijg ik mezelf wel zo ver.’

Terwijl de drie volwassenen elkaar aankeken, liep Fallom naar de computerconsole en keek nieuwsgierig naar de omtrekken van de handen. Ze wilde daar aarzelend haar eigen handen op leggen, maar Trevize sloeg snel haar hand weg en snauwde: ‘Blijf daarvan af, Fallom.’

De jonge Solariaan schrok en trok zich in de beschermende armen van Blits terug.

Pelorat zei: ‘We moeten orde op zaken stellen, Golan. Wat als je niets in de werkelijke ruimte vindt?’

‘Dan zijn we gedwongen op ons eerdere plan terug te vallen,’ zei Trevize. ‘Dan moeten we een voor een al die zevenenveertig andere Ruimterwerelden bezoeken.’

‘En als dat ook niets oplevert, Golan?’

Trevize schudde geërgerd zijn hoofd alsof hij die gedachte niet wortel wilde laten schieten. Starend naar zijn knieën zei hij: ‘Dan bedenk ik wel wat anders.’

‘Maar wat als er helemaal geen voorouderlijke planeet is?’

Trevize keek op toen hij die hoge stem hoorde. ‘Wie zei daar wat?’ vroeg hij. Het was een nutteloze vraag. Trevizes ongeloof verdween en hij wist heel goed wie de vragensteller was.

‘Ik,’ zei Fallom.

Trevize keek haar fronsend aan. ‘Heb je ons gesprek begrepen?’

Fallom zei: ‘Jullie zoeken naar de wereld van onze voorouders, maar die hebben jullie niet gevonden. Misschien bestaat die wereld niet.’

‘Nee Fallom,’ zei Trevize ernstig. ‘Als ze zoveel moeite hebben gedaan om zich te verbergen, dan betekent dat dat er inderdaad iets te verbergen is. Begrijp je wat ik zeg?’

‘Jawel,’ zei Fallom. ‘Ik mag van jou niet die handen op die tafel aanraken. Omdat ik dat niet mag, denk ik dat het interessant is om ze aan te raken.’

‘Als je dat maar laat! Blits, je hebt een monster geschapen dat ons allemaal nog vernietigen zal. Laat haar niet alleen in de cockpit tenzij ik aan de computer zit. En dan liever nog niet.’

Deze woordenwisseling leek hem echter uit zijn inertie geschud te hebben. Hij zei: ‘Het is duidelijk, ik moet aan de arbeid. Als ik hier wat onzeker rondlummel grijpt die kleine griezel nog de macht.’

De lichten werden zwakker en Blits zei gesmoord: ‘Toe Trevize, je had beloofd om haar geen monster of griezel meer te noemen in haar nabijheid.’

‘Hou haar dan in de gaten en breng haar wat manieren bij. Vertel haar dat kinderen zich gedeisd moeten houden.’

Blits fronste haar voorhoofd. ‘Jouw houding ten opzichte van kinderen, Trevize, is ronduit schandalig.’

‘Kan zijn, maar daar zullen we het dan op een ander moment over hebben.’

Toen zei hij met een stem waarin voldoening en opluchting om de voorrang streden: ‘Dat is Alpha, in de werkelijke ruimte. En links daarvan, en iets hoger, is een ster die bijna even helder is en die niet voorkomt op de computerkaart. Dat is de zon van de Aarde. Daar durf ik mijn hele fortuin om te verwedden.’

72

‘We zullen je niet aan je weddenschap houden,’ zei Blits. ‘Maar waarom regelen we die kwestie niet meteen? Laten we zo gauw we kunnen naar die ster Springen.’

Trevize schudde zijn hoofd. ‘Nee, deze keer is het geen kwestie van besluiteloosheid of angst. Het gaat nu om voorzichtigheid. Drie keer hebben we een onbekende planeet bezocht en drie keer zijn we door gevaar overvallen. En drie keer hebben we die wereld in grote haast moeten verlaten. Deze keer is de situatie helemaal cruciaal. Ik ben niet van plan mijn kaarten weer zo stom uit te spelen. We hebben alleen nog maar vage verhaaltjes over radioactiviteit gehoord en dat is niet voldoende. Door stom toeval hebben we een planeet met menselijk leven binnen een parsec van Aarde gevonden . ..’

‘Hoe weet jij dat Alpha een planeet met menselijk leven heeft?’ onderbrak Pelorat hem. ‘Je hebt toch zelf gezegd dat de computer daar een vraagteken bij geplaatst heeft.’

‘Best mogelijk,’ zei Trevize. ‘Maar het is de moeite van het proberen waard. We kunnen toch best eens gaan kijken. Als daar inderdaad menselijke wezens op wonen, dan kunnen die ons misschien meer over Aarde vertellen. Voor hen is Aarde per slot niet iets van heel ver of een legende; het is de buurman die stralend aan hun hemel schijnt.’

Blits zei peinzend: ‘Zo’n gek idee vind ik dat niet. Ik heb ook al gedacht dat, stel dat Alpha bewoners heeft die niet door en door Geïsoleerden zijn, dan kunnen ze misschien wel vriendelijk zijn en geven ze ons voor de verandering iets fatsoenlijks te eten.’

‘En wie weet ontmoeten we aardige mensen,’ zei Trevize. ‘Vergeet dat niet. Ben je het met ons eens, Janov?’

Pelorat zei: ‘Jij neemt de beslissingen, ouwe makker. Waar jij gaat, daar ga ik ook.’

Fallom zei plotseling: ‘Zullen we Jemby vinden?’

Blits zei haastig om Trevize voor te zijn: ‘We zullen naar hem uitkijken, Fallom.’

En toen zei Trevize: ‘Mooi, dat is dan geregeld. Op naar Alpha.’

73

‘Twee grote sterren,’ zei Fallom, wijzend naar het scherm.

‘Dat klopt,’ zei Trevize. ‘Er zijn er twee. Blits, hou haar in de gaten. Ik wil niet dat ze met haar vingers ergens aankomt.’

‘Ze is gefascineerd door machines,’ zei Blits.

‘Ja, dat weet ik,’ zei Trevize, ‘maar ik ben niet gefascineerd door haar fascinatie. Om je de waarheid te zeggen, ik ben echter even gefascineerd als zij door het zien van twee heldere sterren tegelijk op de monitor.’

De twee sterren waren dermate helder dat ze als bol zichtbaar waren, allebei. Het scherm had automatisch zichzelf gedimd om te voorkomen dat het netvlies beschadigd werd. Hierdoor waren nog maar weinig andere sterren zichtbaar en de twee uitzonderingen straalden in hooghartige isolatie.

‘Weet je, ik ben nog nooit zo dicht bij een binair stelsel geweest,’ bekende Trevize.

‘O nee!’ zei Pelorat op een toon alsof hij zijn oren niet geloofde. ‘Hoe kan dat nou?’

Trevize moest lachen. ‘Ik heb het een en ander gezien, Janov, maar ik ben niet zo’n Galactische zwerver als jij denkt.’

Pelorat zei: ‘Maar voor ik jou leerde kennen was ik nog nooit in de ruimte geweest. Ik had altijd gedacht dat iemand die wel ruimtereiziger was …’

‘Overal naar toe zou gaan. Ik weet het. Die gedachte is logisch. Maar weet je, aan een planeet gebonden mensen kunnen zich absoluut niet indenken hoe immens de Galaxis is, al kunnen ze het haarfijn in getallen uitdrukken. Wij kunnen ons hele leven lang reizen en dan nog hebben we het grootste deel van de Galaxis niet eens betreden. En niemand gaat trouwens naar binaire stelsels.’

‘Waarom niet?’ vroeg Blits. ‘Wij op Gaia weten vergeleken met de reizende Geïsoleerden van de Galaxis vrijwel niets van astronomie, maar ik verkeerde in de veronderstelling dat binaire stelsels helemaal niet zeldzaam zijn.’

‘Dat zijn ze ook niet,’ zei Trevize. ‘Er zijn aanzienlijk meer binaire dan enkele sterren. Maar twee sterren die zo nauw met elkaar verbonden zijn, verzieken het gebruikelijke proces van planeetvorming. Binairen bezitten minder planetair materiaal dan enkele sterren. En de planeten die zij vormen hebben doorgaans relatief onstabiele banen en zijn vrijwel nooit van het bewoonbare type.

Elke onderzoeker, stel ik me voor, heeft vele binaire sterren van nabij bezocht, maar na een poos gingen ze alleen naar enkele sterren als ze tenminste planeten zochten die geschikt voor kolonisatie waren. En als je eenmaal een Galaxis hebt met talloze bewoonde planeten, dan is vrijwel alle handel en communicatie daarop gericht.

Tijdens oorlogen zal wel eens her en der op een kleine, voor de rest niet bewoonde planeet van een binair stelsel een militaire basis gevestigd worden op een strategische plek, maar toen de hyperruimtevaart volmaakt begon te worden, was ook daar weinig behoefte meer aan.’

Pelorat zei nederig: ‘Wat is er toch verbazingwekkend veel dat ik niet weet.’

Maar Trevize grinnikte. ‘Laat je niet overdonderen, Janov. Toen ik bij de Vloot was, heb ik ontelbare malen naar colleges moeten luisteren over gedateerde militaire tactieken die niemand meer serieus nam, maar van dat onderwerp kwamen we om de een of andere reden nooit af. Inertie, vermoed ik. En ik showde daarnet een beetje. Maar vertel eens op wat jij weet van mythologie, folklore en oeroude talen, dan ben ik toch ook nergens en dan kunnen nog maar heel weinig mensen op voet van gelijkheid met jou praten.’

Blits zei: ‘Jawel, maar die twee sterren vormen een binair stelsel en een van die twee heeft een bewoonbare planeet.’

‘Dat hopen we maar, Blits,’ zei Trevize. ‘Geen regel zonder uitzondering. En hier hebben we notabene met een officieel vraagteken te maken en dat maakt de zaak nog raadselachtiger… Nee Fallom, die knoppen zijn geen speelgoed .. . Blits, sla haar in de handboeien of gooi haar eruit.’

‘Ze doet geen kwaad,’ zei Blits verontschuldigend, maar evenzogoed trok ze het Solariaanse kind tegen zich aan. ‘Als jij zo geïnteresseerd bent in die bewoonbare planeet, wat doe je dan nog hier?’

‘Om te beginnen ben ik wel zo menselijk dat ik een binair systeem graag eens van dichtbij wil bekijken,’ antwoordde Trevize. ‘Voorts ben ik zo menselijk dat ik goed uitkijk. Zoals ik al zei, heeft alles wat ons overkomen is sinds ons vertrek uit Gaia, me alleen maar voorzichtiger gemaakt.’

Pelorat zei: ‘Welke van die sterren is Alpha, Golan?’

‘We raken heus de weg niet kwijt, Janov, de computer weet precies welke van de twee Alpha is en wij trouwens ook. Dat is de heetste en geelste omdat hij de grootste is. Die rechter daar heeft duidelijk een oranjeachtige gloed, net als de zon van Aurora, als je je dat nog herinnert. Heb je dat gezien?’

‘Jawel, nu je mij erop gewezen hebt.’

‘Goed dan. Dat is de kleinste. Wat is de tweede letter van die oude taal waar jij het over had?’

Pelorat dacht even na en zei toen: ‘Beta.’

‘Dan is die oranje Beta en die witgele Alpha. En daar gaan we nu naar toe.’

XVII. Nieuwe Aarde

74

‘Vier planeten,’ mompelde Trevize. ‘Allemaal kleintjes plus wat asteroïden. Geen gasreuzen.’

Pelorat zei: ‘Vind je dat een teleurstelling?’

‘Niet echt. Ik had het kunnen verwachten. Binairen die op korte afstand om elkaar heen cirkelen kunnen geen planeten hebben die om een van hen cirkelen. Planeten kunnen wel rond het gemeenschappelijk zwaartekrachtveld cirkelen, maar dan is het bijna ondenkbaar dat ze bewoonbaar zijn … veel te ver weg.

Van de andere kant kunnen de planeten rond elk van beide sterren cirkelen als die maar ver genoeg uit elkaar staan en als ze natuurlijk dicht bij zo’n ster staan. Volgens de databank van de computer staan die twee sterren gemiddeld 3,5 miljard kilometer van elkaar en zelfs op hun periastron, als ze het dichtst bij elkaar zijn, zijn ze nog altijd 1,7 miljard kilometer van elkaar verwijderd. Een planeet in een baan op nog geen 200 miljoen kilometer van elk van beide sterren kan stabiel zijn, maar een planeet met een grotere baan is ondenkbaar. Dat betekent dus dat er geen gasreuzen zijn, aangezien die verder van een ster moeten staan, maar wat maakt dat uit! Gasreuzen zijn toch niet bewoonbaar.’

‘Maar kan een van die vier planeten daar bewoonbaar zijn?’

‘De tweede is de enige serieuze mogelijkheid. Om te beginnen is het de enige die groot genoeg is om een atmosfeer te hebben.’

Ze vlogen snel naar de tweede planeet en over een periode van twee dagen zwol het beeld op de monitor: aanvankelijk majestueus en niet te snel, maar al gauw, toen nergens een interceptieschip op hen afkwam, met een toenemende, bijna beangstigende vaart.

De Verre Ster raasde zo’n duizend kilometer boven het wolkendek in een tijdelijke baan boven de planeet, toen Trevize met een grimmig gezicht opmerkte: ‘Ik begrijp nu waarom de computer een vraagteken bij die bewoonbaarheid heeft gezet. Ik zie geen duidelijke straling, geen licht aan de nachtzijde, nergens radioverkeer.’

‘Dat wolkendek lijkt behoorlijk dik,’ zei Pelorat.

‘Maar dat houdt de radiostraling niet tegen.’

Ze zagen de planeet beneden hen wentelen; een symfonie in witte wervelingen en soms zagen ze door een gat het blauwige schijnsel van een oceaan.

Trevize zei: ‘Dat wolkendek is inderdaad behoorlijk dicht voor een bewoonde planeet. Het lijkt me daarbeneden maar een sombere troep. Maar wat me het meeste dwarszit,’ zei hij toen ze weer de nachtzijde indoken, ‘is het feit dat we niet door ruimtestations zijn aangeroepen.’

‘Zoals op Comporellen, bedoel je?’ zei Pelorat.

‘Zoals elke bewoonde planeet zou doen. Het is gebruikelijk dat we nagegaan worden op papieren, vracht, verblijfsduur, enzovoort.’

Blits zei: ‘Misschien hebben we hun signaal niet opgevangen.’

‘Onze computer kan op elke golflengte ontvangen. En bovendien hebben we zelf signalen uitgezonden, maar we hebben niemand wakker geschud. Het is niet netjes om zonder contact met de ruimtestations door het wolkendek te duiken, maar gezien de omstandigheden hebben we geen keus.’

De Verre Ster verminderde vaart en versterkte evenredig hiermee zijn antizwaartekracht om hoogte te houden. Hij dook weer in het zonlicht en ging nog langzamer vliegen. Trevize vond in samenspel met de computer een groot gat in de wolken. Het schip liet zich daarin zakken. Onder hen schuimde de oceaan in wat een stevig briesje genoemd mocht worden. Schuimstrepen strekten zich kilometers onder hen uit.

Ze vlogen voorbij het door de zon beschenen deel en waren nu onder de wolken. Het water onder hen werd ogenblikkelijk leigrijs en de temperatuur zakte merkbaar.

Fallom staarde naar de monitor en sprak toen enkele ogenblikken in haar eigen, aan medeklinkers zo rijke taal, toen schakelde ze op Galactisch over. Haar stem beefde. ‘Wat zie ik daar beneden?’

‘Dat is een oceaan,’ zei Blits kalmerend. ‘Dat is een hele grote massa water.’

‘Waarom droogt hij niet op?’

Blits keek naar Trevize die antwoordde: ‘Er is te veel water. Dat kan niet opdrogen.’

Fallom zei met half-verstikte stem: ‘Ik wil al dat water niet. Laten we weggaan.’ En ze begon hoog te krijsen toen de Verre Ster door stormwolken dook die zo dreigend waren dat de monitor melkachtig werd en met regendroppels bestreept raakte.

De lichten in de cockpit dimden en de beweging van het schip werd rukkerig.

Trevize keek verbaasd op en schreeuwde: ‘Blits, die Fallom van jou is oud genoeg om te transduceren. Ze gebruikt elektrische stroom om met de bedieningsorganen te klooien. Laat haar ophouden.’

Blits sloeg haar armen rond Fallom en trok haar stevig tegen zich aan. ‘Het is goed, Fallom, het is goed. Je hoeft nergens bang voor te zijn. Het is maar gewoon een andere planeet, meer niet. Er zijn er zoveel als deze hier.’

Fallom ontspande zich even maar bleef trillen.

Blits zei tegen Trevize: ‘Dat kind heeft nog nooit een oceaan gezien en wie weet zelfs geen mist of regen. Kun je niet meer begrip tonen?’

‘Niet als ze klooit met mijn schip. Ze is een gevaar voor ons allemaal. Breng haar naar je hut en kalmeer haar.’

Blits knikte bruusk.

Pelorat zei: ‘Ik ga wel met je mee. Blits.’

Blits zei: ‘Nee, nee. Pel. Jij blijft hier. Ik kalmeer Fallom en jij kalmeert Trevize.’ En ze ging weg.

‘Ik hoef niet gekalmeerd te worden,’ gromde Trevize tegen Pelorat. ‘Het spijt me als ik uitgevallen ben. maar we kunnen toch moeilijk hebben dat dat kind met de bediening speelt.’

‘Natuurlijk niet,’ zei Pelorat. ‘Maar Blits werd ook overrompeld. Ze kan Fallom goed onder controle houden. Die gedraagt zich trouwens opmerkelijk goed voor een kind dat van huis weggesleept is, dat alles achter heeft moeten laten, haar… haar robot bijvoorbeeld. Ze is nu plotsklaps in een leven terechtgekomen dat ze niet begrijpt.’

‘Dat weet ik. Maar ik was niet degene die haar mee wilde nemen. Dat was Blits’ idee.’

‘Jawel, maar het kind zou anders gedood zijn.’

‘Goed dan, ik verontschuldig me later wel. Bij Blits. En het kind.’

Maar hij keek nog steeds nijdig en Pelorat zei vriendelijk: ‘Golan, ouwe makker, zit je soms nog iets dwars?’

‘De oceaan,’ zei Trevize. Ze waren nu allang uit de regen-storm, maar de wolken verdwenen niet.

‘Wat mankeert daaraan?’ vroeg Pelorat.

‘Die is te groot, dat zit me dwars.’

Pelorat keek niet-begrijpend en Trevize zei bits: ‘Geen land. We hebben nergens land gezien. De atmosfeer is volmaakt normaal, zuurstof en stikstof in de juiste verhoudingen, de planeet moet onderhouden worden, maar er is geen plantenleven om de zuurstof op peil te houden. In een natuurlijke situatie doet zich zo’n atmosfeer niet voor, behalve waarschijnlijk op Aarde waar die ontwikkeld is, hoe, dat is vers twee. Op goed geconstrueerde planeten is er altijd een redelijke hoeveelheid droog land, doorgaans een derde van het totale oppervlak en nooit minder dan een vijfde. Hoe kan deze planeet nu ontworpen zijn zonder dat er land aan te pas komt?’

Pelorat zei: ‘Maar deze planeet kan totaal afwijken juist omdat hij deel van een binair stelsel uitmaakt. Misschien is hij niet door de mens gevormd, maar heeft zich een atmosfeer geëvolueerd op een wijze die nog nooit op planeten rond enkele sterren is voorgekomen. Wie weet heeft het leven zich hier onafhankelijk ontwikkeld, net zoals vroeger op Aarde, maar dan uitsluitend zeeleven.’

‘Zelfs als dat zo zou zijn,’ zei Trevize, ‘hebben we er nog niets aan. Leven in zee kan op geen enkele wijze een technologie ontwikkelen. Technologie is altijd op vuur gebaseerd en vuur is in een zee onmogelijk. Een leven-dragende planeet zonder technologie is niet wat wij zoeken.’

‘Dat begrijp ik ook wel, maar ik leg alleen maar wat ideeën op tafel. Voor zover wij weten heeft zich maar éénmaal technologie ontwikkeld, en dat was op Aarde. Op alle andere plaatsen hebben Kolonisten die technologie met zich meegevoerd. Je kunt daarom niet zeggen dat technologie alles is, als je maar één geval hebt om van uit te gaan.’

‘Reizen door zee vereist stroomlijning. Zeeleven kan geen onregelmatige uitsteeksels hebben en verlengstukken als handen.’

‘Inktvissen hebben tentakels.’

Trevize zei: ‘Ik erken dat we mogen speculeren, maar als jij gelooft in intelligente inktvissen die zich ergens in de Galaxis onafhankelijk hebben ontwikkeld en een technologie hebben opgebouwd, die niet op vuur gebaseerd is, dan vrees ik dat je van iets uitgaat dat naar mijn mening onmogelijk kan bestaan.’

‘Naar jouw mening,’ zei Pelorat zacht.

Plotseling begon Trevize te lachen. ‘Ik begrijp het, Janov, je hakt mij met logica in elkaar om quitte te komen omdat ik zo tegen Blits ben uitgevallen en ik moet zeggen, dat doe je prima. Ik beloof je dat we, als we geen land vinden, zo goed en kwaad als het gaat de zee zullen nagaan op beschaafde inktvissen.’

Bij deze woorden dook het schip weer de nachtschaduw in en het scherm werd zwart.

Pelorat trok een grimas. ‘Ik blijf me maar afvragen of dit wel veilig is,’ zei hij.

‘Wat bedoel je met dit?’

‘Zo scheuren door de nacht. Wie weet gaan we omlaag en duiken we de zee in en worden we ogenblikkelijk vernietigd.’

‘Dat is volstrekt onmogelijk, Janov. Echt waar! De computer houdt ons in een zwaartekrachtbaan. Met andere woorden, hij handhaaft een onveranderlijke planetaire zwaartekracht waardoor we op bijna constante hoogte boven de zee blijven.’

‘Maar hoe hoog?’

‘Ongeveer vijf kilometer.’

‘Dat vind ik echt geen troostende gedachte, Golan. Is het niet denkbaar dat we straks over land vliegen en op een berg knallen die wij niet zien?’

‘Die wij niet zien, maar de radar van het schip wel en de computer zal ons veilig over die berg voeren.’

‘En als we over vlak land vliegen? Dat kunnen we in het donker over het hoofd zien.’

‘Nee Janov, ook dat zal niet gebeuren. Radar dat van water gereflecteerd wordt is absoluut heel anders dan radar dat van land gereflecteerd wordt. Water is in eerste instantie vlak, land is onregelmatig. Om die reden is een landreflectie veel chaotischer dan een waterreflectie. De computer merkt het verschil en laat me weten dat er land in zicht is. Zelfs in daglicht ontdekt de computer eerder land dan ik.’

Ze zwegen verder en na enkele uren waren ze weer in het daglicht. Monotoon rolde een lege oceaan onder hen, maar soms was die onzichtbaar als ze weer eens door een van de talloze stormen vlogen. Een storm dreef zelfs de Verre Ster uit zijn baan. De computer gaf voorrang, legde Trevize uit, om niet onnodig energie te verspillen en om de kans op materiële schade tot een minimum te beperken. Pas toen de turbulentie voorbij was, bracht de computer het schip weer terug in zijn baan.

‘Vermoedelijk het staartje van een orkaan,’ zei Trevize.

Pelorat zei: ‘Luister eens, oude makker, we gaan van west naar oost, of van oost naar west. Het enige wat we zien is de evenaar.’

Trevize zei: ‘Dat zou dan reuze stom zijn. Maar we volgen een hele grote cirkel noordwest-zuidoost. Hierdoor komen we boven de tropen en de gematigde zones. En bij voltooiing van de cirkel gaat ons pad westwaarts, omdat de planeet beneden ons zich ook om zijn as wentelt. We koersen kris kras, maar methodisch over de hele planeet. We hebben nog steeds geen land aangetroffen en de kans op een behoorlijk continent is nog geen één op de tien, zegt de computer, en die op een behoorlijk eiland is één op vier. Bij elke ommegang wordt die kans kleiner.’

‘Weet je wat ik zou hebben gedaan?’ zei Pelorat langzaam toen ze weer door de nachtelijke hemisfeer werden opgeslokt. ‘Ik zou een flink eind van de planeet gebleven zijn en de hele hemisfeer met radar hebben afgetast. Die dringt toch door de wolken heen, nietwaar?’

Trevize zei: ‘En dan naar de overzijde snellen en daar hetzelfde doen. Of een omwenteling van de planeet uitzitten. Dat is kennis achteraf, Janov. Wie had een bewoonbare planeet verwacht zonder grensstations en landingscorridor, of desnoods een botte weigering. En toen we ongehinderd door de wolken doken, wie had kunnen bevroeden dat we hier niet meteen land zouden vinden? Bewoonbare planeten zijn . . . land!’

‘Toch niet helemaal land!’ zei Pelorat.

‘Dat heb ik niet beweerd,’ zei Trevize plotseling opgewonden. ‘Ik zei alleen dat we land gevonden hebben. Rustig nu!’

Met een zelfbeheersing die zijn opwinding niet geheel verborg, plaatste Trevize zijn handen op de console en werd hij partner van de computer. Hij zei: ‘Het is een eiland ongeveer tweehonderdvijftig kilometer lang en vijfenzestig breed. Het oppervlak bedraagt ruwweg vijftienduizend vierkante kilometer. Niet groot, maar ook bepaald geen ukkie. Meer dan een vlek op de kaart. Wacht…’

De lichten in de cockpit dimden en gingen toen uit.

‘Wat doen we nu?’ vroeg Pelorat. Hij fluisterde bijna automatisch alsof de duisternis iets fragiels was dat niet kapot gemaakt mocht worden.

‘Wachten tot onze ogen zich aan het donker hebben aangepast. Het schip zweeft nu boven het eiland. Kijk goed. Zie je iets?’

‘Nee, kleine lichtvlekjes, maar dat weet ik niet zeker.’

‘Ik zie ze ook. Ik haal de telescoop erbij.’

En er was licht! Duidelijk zichtbaar. Onregelmatige flikkeringen.

‘Het is bewoond,’ zei Trevize. ‘Het is misschien het enige bewoonde gedeelte van de planeet.’

‘Wat doen we nu?’

‘We wachten tot het dag is. In die paar uur kunnen we meteen wat rusten.’

‘En als ze ons aanvallen?’

‘Waarmee? Ik heb bijna geen straling gezien op zichtbaar licht en infrarood na. Het is bewoond en de bewoners zijn duidelijk intelligent. Ze hebben een technologie, maar die is duidelijk pre-elektronisch, dus we hoeven ons nergens zorgen over te maken. En als er iets misgaat, zal de computer me royaal voor tijd waarschuwen.’

‘En als het dag wordt?’

‘Dan landen we natuurlijk.’

75

Ze landden op het ogenblik dat de eerste stralen van de ochtendzon door een gat in de wolken op een deel van het eiland vielen: fris groen en met een binnenland dat gekenmerkt werd door lage, golvende heuvels die tot aan de purperen verte reikten.

Toen ze nog lager gezakt waren, zagen ze losstaande bomenbosjes en af en toe een boomgaard, maar het grootste deel was uitstekend onderhouden akkerland. Vlak beneden hen aan de zuidoostelijke kust van het eiland bevond zich een zilveren strand met een onregelmatige rij van zwerfstenen en daarachter grasland. Soms vingen ze een glimp van een huis op, maar nooit waren het er zoveel dat je van een stadje kon spreken.

Toen bespeurden ze een dicht netwerk van wegen her en der door open vlakten gemarkeerd en in het koele ochtendlicht ontdekten ze in de verte een luchtvoertuig. Ze konden aan de manoeuvres zien dat het een luchtvoertuig was en geen vogel. Dit was het eerste onbetwistbare teken van intelligent leven.

‘Het kan natuurlijk een automatisch voertuig zijn waar niet te veel elektronica voor nodig is,’ zei Trevize.

Blits zei: ‘Dat is heel wel mogelijk. Ik denk dat als daar een mens aan het stuur zat, die nu langzamerhand wel op ons afgekomen zou zijn. We moeten bepaald een spectaculair schouwspel opleveren: een voertuig dat loodrecht zinkt zonder behulp van remraketten.’

‘Op elke planeet zou dat een spectaculair schouwspel zijn,’ zei Trevize peinzend. ‘Er zijn maar weinig werelden waar ooit een gravitisch schip geland is. Dat strand lijkt me een uitstekende landingsplaats, maar als het gaat stormen wil ik niet dat het schip onder water komt. Weet je wat, we gaan naar dat stuk grasland daar aan de andere kant van die zwerfstenen.’

‘Een gravitisch schip hoeft tenminste geen particulier eigendom bij de landing te beschadigen,’ merkte Pelorat op.

Ze kwamen zacht neer op vier brede poten die tijdens de landing naar buiten waren geschoven. Onder het gewicht van het schip werden die een eind de grond ingeperst.

Pelorat zei: ‘Ik vrees dat we wel tekens achter zullen laten.’

‘Maar het klimaat hier is tenminste aangenaam,’ zei Blits op een toon die niet helemaal goedkeurend was. ‘Ik zou zelfs zeggen, warm.’

Op het gras bevond zich een menselijk wezen dat zonder uiterlijke tekenen van angst of verbazing de landing gadesloeg. Op haar gezicht stond alleen een ademloze belangstelling te lezen.

Ze had vrijwel niets aan, hetgeen Blits’ opmerking aangaande het klimaat verklaarde. Haar schoenen leken uit canvas gemaakt en om haar heupen had ze bij wijze van rok een doek in een bloemenpatroon gewikkeld. De benen waren onbedekt en boven haar middel droeg ze niets.

Ze had zwart, lang en uiterst glanzend haar dat bijna tot op haar middel viel. Haar huidskleur was bleekbruin en haar ogen waren toegeknepen.

Trevize verkende de omgeving, maar zag verder geen mensen. Hij haalde zijn schouders op en zei: ‘Ach, het is nog vroeg op de dag en de bewoners zijn misschien vrijwel allemaal nog binnen, of wie weet in bed. Maar ik kan toch niet zeggen dat dit een dichtbevolkt gebied is.’

Hij wendde zich tot de anderen en zei: ‘Ik ga eens met die vrouw praten, als ze tenminste iets verstaanbaars spreekt. Jullie twee…’

‘Ik denk,’ zei Blits op een toon die geen tegenspraak duldde, ‘dat we beter allemaal uit kunnen stappen. Die vrouw lijkt me totaal argeloos. En ik wil mijn benen graag eens strekken en planetaire lucht inademen, en misschien kunnen we wat planetair voedsel versieren. Ik heb ook graag dat Fallom weer eens voelt wat een wereld is en misschien wil Pel die vrouw van dichterbij bestuderen.’

‘Waarom ik?’ vroeg Pelorat die was gaan blozen. ‘Neem me niet kwalijk, Blits, maar ik ben toevallig wel de linguïst van dit groepje.’

Trevize trok zijn schouders op. ‘Nou, allemaal dan maar. Ze ziet er misschien ongevaarlijk uit, maar ik ben wel van plan mijn wapens mee te nemen.’

‘Maar ik betwijfel,’ zei Blits, ‘of jij wel zin hebt om ze op die jonge vrouw te gebruiken.’

Trevize grinnikte. ‘Ze is erg aantrekkelijk, vind je niet?’

Trevize stapte als eerste uit het schip, gevolgd door Blits die een hand naar achteren hield om Fallom vast te houden die voorzichtig over de loopplank achter Blits aanliep. Pelorat was de laatste.

De zwartharige vrouw bleef hen geïnteresseerd gadeslaan. Ze verroerde zich niet.

‘Zullen we dan maar?’ mompelde Trevize.

Hij hield zijn handen van zijn wapens weg en zei: ‘Ik groet u.’

De jonge vrouw dacht hier enkele ogenblikken over na en zei toen: ‘Ik groet u en ook de uwen.’

Opgetogen zei Pelorat: ‘Maar dat is prachtig! Ze spreekt Klassiek Galactisch met het juiste accent.’

‘Ik versta haar ook prima,’ zei Trevize die met een hand zwaaide om aan te geven dat hij niet alles verstaan had. ‘Maar ik hoop dat ze mij ook begrijpt.’

Hij trok een minzaam gezicht. ‘Wij zijn uit de ruimte gekomen. Wij komen van een andere planeet.’

‘Dat is goed,’ zei de vrouw met heldere sopraanstem. ‘Komt uw schip derwaarts van het Imperium?’

‘We komen van een verre ster, en het schip heet dan ook Verre Ster.’

De jonge vrouw keek naar de naam van het schip. ‘Is zulks het geval, welaan, indien die eerste letter een V is, dan staat hij verkeerd.’

Trevize wilde hier wat op zeggen, maar Pelorat zei in extase: ‘Ze heeft gelijk. Tweeduizend jaar geleden is die letter V omgedraaid. Wat een schitterende gelegenheid om Klassiek Galactisch in detail te bestuderen, als een levende taal.’

Trevize bekeek de jonge vrouw zorgvuldig. Ze was hooguit een meter vijftig lang en haar borsten waren klein, maar fraai. Toch leek ze niet onrijp. De tepels waren groot en de tepelhoven donker, hoewel dat een gevolg van haar donkere huid kon zijn.

Hij zei: ‘Ik ben Golan Trevize; mijn vriend daar is Janov Pelorat; de vrouw heet Blits en het kind Fallom.’

‘Is het de gewoonte op de ster van waar u komt, de mannen een dubbele naam te geven? Ik ben Hiroko, dochter van Hiroko.’

‘En uw vader?’ vroeg Pelorat plotseling.

Waarop Hiroko onverschillig haar schouders optrok. ‘Zijn naam, aldus mijn moeder, luidt Smool, maar dit is van generlei belang. Ik ken hem niet.’

‘En waar zijn de anderen?’ vroeg Trevize. ‘U schijnt de enige te zijn om ons welkom te heten.’

Hiroko zei: ‘Vele mannen zijn op hun vissersboot; vele vrouwen op de velden. Ik heb de afgelopen twee dagen vrij gehad en heb het fortuin deze grote gebeurtenis gade te mogen slaan. Maar mensen zijn nieuwsgierig en uw schip zal tijdens de daling wel gezien zijn, zelfs van verre. Ik verwacht dat anderen zich spoedig bij mij zullen voegen.’

‘En zijn er veel anderen op dit eiland?’

‘Meer dan twintig en vijfduizend,’ zei Hiroko zichtbaar trots.

‘En zijn er nog meer eilanden in uw oceaan?’

‘Andere eilanden, waarde heer?’ Ze leek verbaasd.

Trevize vond het antwoord echter bevredigend. Dit was dus de enige plaats op deze planeet die door mensen werd bewoond.

Hij zei: ‘Hoe heet uw wereld?’

‘Alpha, waarde heer. Men heeft ons geleerd dat de volle naam Alpha Centauri is, mocht zulk een naam voor u betekenis hebben. Maar wij noemen hem uitsluitend Alpha en zoals ge zien kunt, is het een wereld waarlijk schoon en zonder erg.’

‘Wat voor een wereld?’ vroeg Trevize aan Pelorat.

‘Een mooie, onschuldige wereld, bedoelt ze,’ antwoordde Pelorat.

‘Dat is het zeker,’ zei Trevize, ‘althans hier en nu.’ Hij keek naar de zachtblauwe morgenhemel waar af en toe een wolk door zweefde. ‘Dit is een fraaie, zonnige dag, Hiroko, maar daar zult u er niet veel van hebben, vermoed ik.’

Hiroko verstijfde. ‘Zoveel als wij verlangen, waarde heer. De wolken mogen komen als wij regen behoeven, maar op de meeste dagen behaagt het ons meer een fraaie lucht te hebben. Een lucht zo goed en een wind zo mild zijn bepaald niet te versmaden als de vissersboten op zee zijn.’

‘Kunnen jullie dan het weer controleren, Hiroko?’

‘Deden wij zulks niet, Heer Golan Trevize, dan zouden wij van regen doorweekt zijn.’

‘Maar hoe doen jullie dat?’

‘Geen getraind technicus zijnde, kan ik uw vraag niet passend beantwoorden.’

‘En wat is dan de naam van dit eiland waarop u en uwe mensen wonen?’ vroeg Trevize die moeite met het Klassiek Galactisch had en zich afvroeg of hij alle vervoegingen wel juist had.

Hiroko zei: ‘Wij noemen ons hemelse eiland te midden van de oneindige wateren Nieuwe Aarde.’

En Trevize en Pelorat keken elkaar verbaasd en opgetogen aan.

76

Er was geen tijd om op die opmerking te reageren, want er kwamen anderen aan. Tientallen. Dat moesten de bewoners zijn die niet op zee of op de akkers werkzaam waren, constateerde Trevize en die hier vlak in de buurt woonden. De meesten arriveerden te voet, maar ook zag hij twee grond wagens, nogal oud en lomp.

Dit was kennelijk een maatschappij met een lage technologie, maar evenzogoed konden zij het klimaat beheersen.

Het was allang bekend dat technologie niet noodzakelijkerwijs een totaal moest bestrijken; een achterstand op sommige gebieden hield niet automatisch in dat de rest van de technologie op een achterlijk niveau stond, maar een dergelijk voorbeeld van een uiterst ongelijkmatige ontwikkeling was toch bepaald niet gewoon.

De helft van de toeschouwers bestond uit oudere mannen en vrouwen; hij zag maar drie, vier kinderen. Er waren meer vrouwen dan mannen en geen van hen toonde vrees of onzekerheid.

Op gedempte toon zei Trevize tegen Blits: ‘Manipuleer jij ze? Ze lijken me zo… sereen.’

‘Ik manipuleer ze absoluut niet,’ zei Blits. ‘Alleen in uiterste noodzaak kom ik aan breinen. Maar ik maak me bezorgd over Fallom.’

Hoewel het aantal nieuwsgierigen bij een landing van een vreemd schip doorgaans heel groot is, daar kon elke ervaren ruimtereiziger van getuigen, was het hier op Nieuwe Aarde bepaald niet druk. Voor Fallom echter moest het een hele menigte lijken, want die was nu hooguit aan de drie volwassenen aan boord van de Verre Ster gewend. Ze ademde snel en oppervlakkig en haar ogen waren half gesloten. Ze leek bijna in een shocktoestand.

Blits streelde haar zacht en ritmisch en maakte sussende geluidjes. Trevize wist zeker dat ze delicate mentale trilhaartjes bijna onmerkbaar her-arrangeerde.

Fallom haalde plotseling diep adem. Het was bijna een snik en toen leek ze een huivering niet te kunnen onderdrukken. Ze hield haar hoofd nu rechtop en keek naar de aanwezigen met wat bijna een normale blik genoemd mocht worden. Toen verborg ze haar hoofd in de ruimte tussen Blits’ arm en lichaam.

Blits liet dit even toe. Haar arm hield ze strak rond Falloms schouder geslagen alsof ze hiermee van haar beschermende aanwezigheid wilde getuigen.

Pelorat leek nogal onder de indruk. Zijn ogen gingen van de ene Alphaan naar de andere. Hij zei: ‘Golan, geen twee zijn hier hetzelfde.’

Dat was Trevize ook opgevallen. Hij had verschillende huidtinten gezien en haarkleuren. Zo zag hij iemand met helrood haar, blauwe ogen en sproeten. Minstens drie volwassenen waren net zo klein als Hiroko en een paar waren langer dan Trevize. Nogal wat mannen en vrouwen hadden ogen die op die van Hiroko leken en Trevize herinnerde zich dat op de drukbevolkte werelden van de Fili-sector dergelijke ogen karakteristiek waren, maar hij was daar zelf nooit geweest.

Alle Alphanen waren naakt boven het middel en bij al de vrouwen leken de borsten maar klein. Dit was voor zover hij kon zien het meest uniforme lichaamsdeel.

Blits zei plotseling: ‘Mejuffrouw Hiroko, dit kind hier is niet aan reizen door de ruimte gewend en ze doet meer indrukken op dan ze verwerken kan. Mag ze misschien even gaan zitten en is er iets voor haar te eten en te drinken?’

Hiroko leek verbaasd en Pelorat herhaalde Blits’ woorden, maar in het elegantere Galactisch van het midden-Imperiaanse tijdperk.

Hiroko’s hand vloog naar haar mond en ze zonk sierlijk op de knieën. ‘Vergeef me, hooggeëerde vrouwe,’ zei ze. ik heb de behoeften van dit kind verwaarloosd evenals de uwe. Ik was te zeer overweldigd door zulk een uitzonderlijke gebeurtenis. Wilt gij, wilt gijlieden onze eetzaal betreden voor een ochtendmaal? Mogen wij ons dan bij u voegen en u bedienen als onze gast?’

Blits zei: ‘Dat is erg vriendelijk van u.’ Ze sprak langzaam en duidelijk in de hoop zo beter verstaan te worden. ‘Het is echter beter als alleen u ons verzorgt, ter wille van het kind dat niet aan zo’n grote menigte gewend is.’

Hiroko rees overeind. ‘Uw wil zal geschieden zo gij gezegd hebt.’

En ontspannen en elegant ging ze hen voor over het gras. Andere Alphanen verdrongen zich om hen heen. Ze leken vooral geïnteresseerd in de kleding van de nieuwkomers. Trevize trok zijn lichte jasje uit en overhandigde dat aan een man die op hem afgekomen was en vragend een vinger op de stof had gelegd.

‘Alstublieft,’ zei hij, ‘Bekijk het maar goed, maar ik had het wel graag terug.’ En toen tegen Hiroko: ‘Wilt u ervoor zorgen dat ik mijn jasje terugkrijg, mejuffrouw Hiroko?’

‘Natuurlijk, vereerde heer, het zal u weder gegeven geworden.’ En ze knikte ernstig.

Trevize liep glimlachend verder. Hij had het gerieflijker met zijn jasje uit in de lichte, milde bries.

Hij had geen zichtbare wapens ontdekt bij de mensen die hem omringden en hij verbaasde zich erover dat niemand angst voor die van hem leek te hebben. Het kon best zijn dat ze de voorwerpen helemaal niet als wapens hadden onderkend. Van wat Trevize tot dusver had gezien, leek Alpha een wereld die van alle geweld gespeend was.

Een vrouw liep snel naar voren en kwam voor Blits tot stilstand. Ze bekeek haar bloes zorgvuldig en zei toen: ‘Hebt gij borsten, vereerde dame?’

En alsof ze niet op het antwoord kon wachten legde ze haar hand luchtig op de borst van Blits.

Deze zei glimlachend: ‘Zoals gij gemerkt hebt, bezit ik die inderdaad. Zij zijn wellicht niet zo welgevormd als de uwe, maar om die reden verberg ik ze niet. Op mijn wereld is het niet passend dat ze getoond worden.’

En ze fluisterde terzijde tegen Pelorat: ‘Zeg, vind je niet dat ik al aardig Klassiek Galactisch kan babbelen?’

‘Je hebt talent, Blits,’ zei Pelorat.

De eetzaal was heel groot. Er stonden lange tafels met aan weerszijden lange banken. De Alphanen vormden kennelijk een echte commune.

Trevize voelde zijn geweten knagen. Blits’ verzoek om privacy had dit vertrek uitsluitend voor vijf mensen toegankelijk gemaakt en de Alphanen min of meer naar buiten verbannen. Een aantal daarvan had zich echter op eerbiedige afstand voor de ramen verzameld (dat waren hooguit gaten in de muren, zelfs niet door luiken afgeschermd) en keken toe hoe de vreemden aten.

Hij vroeg zich onwillekeurig af wat er zou gebeuren als het zou gaan regenen. Die regen zou zich natuurlijk alleen voordoen als hij gewenst was, licht en mild met bijna geen wind tot er genoeg was gevallen. Bovendien zou het natuurlijk op vaste tijden gaan regenen zodat de Alphanen er rekening mee konden houden.

Het raam waar hij doorheen keek bood uitzicht op zee. Aan de horizon ontwaarde hij wolken die er precies zo uitzagen als de wolken die overal elders het luchtruim vulden, behalve boven deze kleine Hof van Eden.

Klimaatbeheersing had zijn voordelen.

Na enige tijd werden ze bediend door een vrouw die op haar tenen liep. Hun werd niet gevraagd wat ze wilden eten. Ze kregen kennelijk alleen wat de pot schafte. Er was een glaasje melk, een groter glas vruchtensap, en een nog groter glas met water. Op elk bord lagen twee gepocheerde eieren gegarneerd met plakken kaas. Ook waren er grote schotels met gekookte vis en kleine, gebakken aardappels die op koele slablaadjes lagen.

Blits keek onthutst naar de grote hoeveelheid die voor haar stond uitgestald en wist kennelijk niet waar ze moest beginnen, maar Fallom had daar minder moeite mee. Ze dronk dorstig en met smaak van het vruchtensap en stortte zich toen op de vis en aardappels. Ze wilde haar vingers hiervoor gebruiken, maar Blits gaf haar een grote lepel met tanden aan het andere uiteinde zodat hij ook als vork kon dienen.

Pelorat glimlachte tevreden en viel terstond op de eieren aan.

Trevize zei: ik ben vergeten hoe echte eieren smaken,’ en volgde Pelorats voorbeeld.

Hiroko die haar eigen maal vergat uit opgetogenheid over de manier waarop haar gasten aten (ook Blits was eindelijk begonnen en genoot zichtbaar), vroeg na enige tijd: ‘Is alles naar wens?’

‘Het smaakt uitstekend,’ zei Trevize met zijn mond vol. ‘Dit eiland heeft kennelijk geen voedseltekort. Of serveert u ons meer dan u zich eigenlijk kunt veroorloven, uit beleefdheid?’

Hiroko luisterde gespannen en leek hem te begrijpen want ze zei: ‘Nee, vereerde heer. Ons land brengt welig voedsel op en onze zeeën zelfs nog meer. Onze eenden geven eieren, onze geiten melk en kaas. En dan hebben we diverse granen. Maar bovenal kent onze zee ontelbare vissoorten in oneindige hoeveelheden. Het ganse Imperium zou aan onze tafels kunnen aanzitten en nimmer al de vis kunnen consumeren.’

Trevize glimlachte besmuikt. Deze jonge Alphaanse had kennelijk geen flauwe notie van de ware omvang van de Galaxis.

Hij zei: ‘Gij noemt dit eiland Nieuwe Aarde, Hiroko? Waar dan, bid ik u, mag Oude Aarde zijn?’

Ze keek hem niet-begrijpend aan. ‘Oude Aarde zegt u. Ik vraag u verschoning, vereerde heer, maar ik begrijp niet waar gij op doelt.’

Trevize zei: ‘Voor er een Nieuwe Aarde was moet uw volk toch elders geleefd hebben. En waar kan dit elders zich bevinden?’

‘Ik ben onwetend hieromtrent, vereerde heer,’ zei ze kennelijk in de war gebracht. ‘Dit land is immer het mijne geweest en dat van mijn moeder en grootmoeder en, zo twijfel ik geenszins, van hun grootmoeders en overgrootmoeders. Van enigerlei ander land heb ik geen kennis.’

‘Maar,’ zei Trevize die overgegaan was op een vriendelijke discussie, ‘gij spreekt van dit als Nieuwe Aarde. Waarom dan zulks?’

‘Omdat, vereerde heer,’ zei ze even vriendelijk, ‘dit land zodanig is genoemd, daarover kent geen vrouwengeest enigerlei twijfel.’

‘Maar dit is toch Nieuwe Aarde en als zodanig moet het een latere Aarde geweest zijn. Er moet een Oude Aarde geweest zijn, een vroegere, naar dewelke het vernoemd is. Elke ochtend is daar een nieuwe dag, hetgeen impliceert dat er een oudere dag heeft bestaan. Begrijpt gij niet dat zulks onweerlegbaar is.’

‘In genen dele, vereerde heer, ik weet alleen hoe dit land genoemd is. Kennis van andere landen bezit ik niet, en evenmin vermag ik uw logica te verstaan dewelke bij ons logica met de botte bijl wordt genoemd. Ik wil u evenwel niet krenken, verschoon mij, heer.’

En Trevize schudde het hoofd en wist zich verslagen.

77

Trevize boog zich naar Pelorat en fluisterde: ‘Overal waar we landen, vangen we bot.’

‘We weten waar Aarde is, dus wat doet dat ertoe?’ antwoordde Pelorat die nauwelijks zijn lippen bewoog.

‘Ik wil er graag iets over weten.’

‘Ze is nog zo jong. Bepaald geen schatkist aan informatie.’

Trevize dacht daar over na en knikte. ‘Je hebt gelijk, Janov.’

Hij wendde zich tot Hiroko en zei: ‘U hebt ons niet gevraagd, mejuffrouw Hiroko, waarom wij in uw land zijn.’

Hiroko sloeg haar ogen neer. ‘Het ware nauwelijks betamelijk, vereerde heer, hiernaar te vragen voor gij allen gelaafd en gevoed waart.’

‘Maar we hebben nu allemaal gegeten, we zijn bijna klaar en we zijn bijgekomen, ik zal u derhalve vertellen waarom wij hier zijn. Mijn vriend, Dr. Pelorat, is op zijn wereld een geleerde, een wetenschapper. Hij is mytholoog. Weet gij wat zulks betekent?’

‘Neen, vereerde heer, zulks weet ik niet.’

‘Hij bestudeert oude verhalen zoals die op de diverse werelden worden verteld. Oude verhalen worden mythen of legenden genoemd en zij interesseren Dr. Pelorat. Zijn er hier op Nieuwe Aarde ook geleerden die de oude verhalen van deze wereld kennen?’

Hiroko fronste haar voorhoofd alsof ze diep nadacht. Ze zei: ‘Dit is geen kwestie waarin ikzelve geschoold ben. Wij hebben een oude man in ons midden dewelke gaarne over de dagen van weleer praat. Ik weet niet waar hij dergelijke kennis tot zich genomen heeft, en mij dunkt het zijn spinsels uit de lucht, althans spinsels die hij van anderen vernomen heeft. Dit kan wellicht het materiaal zijn waar de belangstelling van uw geleerde metgezel naar uitgaat, en daar ik u niet misleiden wil, gevoel ik in mijn geest,’ ze keek naar links en rechts alsof ze bang was afgeluisterd te worden, ‘dat die oude man slechts een praatvat is, hoewel velen hem hun oor lenen.’

Trevize knikte. ‘Wij zoeken een dergelijk praatvat. Bestaat de mogelijkheid dat gij mijn vriend naar deze oude voert…’

‘Monolee, noemt hij zichzelve.’

‘Naar Monolee dan. En denkt gij dat Monolee bereid zou zijn met mijn vriend te praten?’

‘Hij? Bereid om te praten?’ zei Hiroko minachtend. ‘Eerder zult ge genoopt zijn hem te vragen op te houden met zijn gepraat. Hij is slechts een man en mag daarom, mits gevraagd, wel weken zonder pauze praten. Ik wil u niet beledigen, vereerde heer.’

‘We zijn ook niet beledigd, hoor. Wilt gij mijn vriend nu naar Monolee voeren?’

‘Iedereen wil zulks doen te allen tijde. De oude is immer thuis en al te zeer gericht het oor van een ander te begroeten.’

Trevize zei: ‘En wellicht kan een oudere vrouw gevonden worden om bij dame Blits te zitten. Zij heeft het kind onder heur hoede en kan zich niet vrijelijk verplaatsen. Zij verlangt naar gezelschap, want vrouwen, weet gij, zijn verzot op …’

‘Een praatvat?’ vroeg Hiroko, duidelijk geamuseerd. ‘Dat is althans wat mannen zeggen, hoewel het mij is opgevallen dat mannen immer de grootste babbels hebben. Zodra zij terug zijn van het vissen, dan zult gij een wedstrijd gadeslaan in fantasieverhalen over hun vangst. Niemand zal hen geloven, hetgeen hen overigens niet stopt. Maar ter zake nu, ik heb te zeer gepraatvat. Ik stuur een vriendin van mijn moeder, een vrouwe die ik nu door het raam kan aanschouwen, naar vrouwe Blits en het kind. Maar eerst zal ze uw vriend, de hoogvereerde doctor wijzen waar de bejaarde Monolee woont.

Als uw vriend even vurig zijn oor te luisteren legt als Monolee zich praatvat, dan zullen beiden in dit ondermaanse welhaast nooit meer uit elkander gaan. Verontschuldig mijn afwezigheid een wijle, heer.’

Toen ze wegging, zei Trevize tegen Pelorat: ‘Haal uit die ouwe man wat erin zit, Janov, en jij Blits, probeer te weten te komen wat die andere vrouw jou vertellen kan. Het gaat om Aarde, het doet er niet toe wat.’

‘En jij?’ vroeg Blits, ‘wat doe jij?’

‘Ik blijf bij Hiroko en probeer een derde informatiebron te vinden.’

Blits glimlachte. ‘Aha. Pel is bij die ouwe man, ik bij die ouwe vrouw, en jij dwingt jezelf om in het gezelschap van deze bekoorlijke, amper geklede jonge vrouw te blijven. Dat lijkt me een redelijke taakverdeling.’

‘Heel toevallig, Blits, is het ook redelijk.’

‘Maar je wordt er niet neerslachtig van dat deze redelijke arbeidsverdeling zo voor jou uitgepakt is?’

‘Nee, waarom zou ik?’

‘Ja, waarom zou je ook.’

Hiroko was terug en zette zich weer neer. ‘Het is allemaal gearrangeerd. De vereerde Dr. Pelorat zal naar Monolee gevoerd worden; en de vereerde vrouwe Blits met haar kind zal eveneens gezelschap krijgen. Mag ik veronderstellen, hooggeleerde heer Trevize, dat het onderwerp van een verder gesprek wellicht die Oude Aarde zal zijn waarvan gij…’

‘Praatvat?’ vroeg Trevize.

‘Neen,’ lachte Hiroko. ‘Maar gij zijt in uw recht mij met de spotternij te betrachten. Ik breng oneer over mezelf door op zulk een wijze op uw vragen in te gaan. Ik zal u metterdaad ter zijde staan om uw gunst weer te verwerven.’

Trevize wendde zich tot Pelorat. ‘Metterdaad.’

‘Reageer nou maar happig,’ zei Pelorat zacht.

Trevize zei: ‘Mejuffrouw Hiroko, mijn gunst zijt gij niet kwijtgeraakt, in genen dele, maar zo u zulks gelukkig maakt, accepteer ik volgaarne uw metterdate hulp.’

‘U zijt te minzaam, heer,’ zei Hiroko en ging staan.

Trevize volgde haar voorbeeld. ‘Blits, zorg ervoor dat Janov niets overkomt.’

‘Laat dat maar rustig aan mij over. En wat jou betreft, jij hebt jouw …’ En ze knikte naar zijn holsters.

‘Ik geloof niet dat ik ze nodig heb,’ zei Trevize ongelukkig.

Hij volgde Hiroko toen die de eetzaal verliet. De zon stond nu hoger aan de hemel en het werd steeds warmer. Zoals altijd had ook deze planeet zijn eigen geur. Trevize herinnerde zich dat Comporellen nauwelijks geroken had. Aurora was muf geweest, maar Solaria verrukkelijk. (Op Melpomenia waren ze in ruimtepakken gehuld geweest waarin men zich alleen de eigen lijflucht gewaar is.) Maar in elk geval was die geur al na enkele uren verdwenen toen de reukorganen ervan verzadigd waren.

Op Alpha evenwel geurde de planeet aangenaam naar fris gras, maar dit, vermoedde Trevize tot zijn verdriet, zou niet lang meer duren.

Ze waren nu bij een klein gebouwtje gekomen dat opgetrokken leek uit bleekroze leem.

‘Dit is mijn huis,’ zei Hiroko. ‘Het hoorde vroeger aan de jongere zuster mijner moeder toe.’

Ze liep naar binnen en wenkte Trevize dat hij moest volgen. De deur stond open, maar Trevize vermoedde dat het accurater zou zijn om te zeggen dat er eigenlijk geen deur was.

Trevize zei: ‘Wat doet gij als het regent?’

‘Wij zijn daarop voorbereid. Over twee dagen zal het regenen, drie uur voor de dageraad, wanneer de lucht het koelst is en dan zal het krachtig de grond bevochtigen. Ik hoef in dat geval slechts dit gordijn dicht te trekken hetwelk zwaar en waterafstotend is.’

Ze trok een gordijn over de deuropening. Het leek gemaakt uit een sterk canvas.

‘Ik zal het zo laten hangen,’ zei ze voorts. ‘Een iegelijk weet dan dat ik aanwezig doch niet beschikbaar ben, weshalve ik slaap of mij met gewichtige zaken bezighoud.’

‘Het lijkt me dat ieder zo naar binnen kan kijken.’

‘Hoe zo? De ingang is toch afgedekt.’

‘Maar iedereen kan dat doek zo opzij schuiven.’

‘Met veronachtzaming van de wensen van de bewoner?’ Hiroko leek geshockeerd. ‘Gebeuren dergelijke zaken op uw wereld? Hoe barbaars!’

Trevize grinnikte. ‘Het was maar een vraag.’

Ze ging hem voor naar de achterste van twee kamers en nodigde hem uit te gaan zitten. De kleine, lege en vierkante kamertjes hadden iets claustrofobisch, maar het huis leek alleen voor afscheiding en rust ontworpen. De raamopeningen waren klein en vlak bij het plafond, maar tegen de wanden waren in een geraffineerd patroon doffe spiegelstrips aangebracht die het licht verspreidden. In de vloeren waren smalle spleten waar een milde, koele luchtstroom uitkwam. Trevize zag geen tekenen van kunstlicht en vroeg zich af of de Alphanen met de zonsopgang opstonden en met zonsondergang naar bed gingen.

Hij stond op het punt een vraag hierover te stellen, maar Hiroko was hem voor. ‘Is vrouwe Blits uw metgezellin?’

Trevize zei behoedzaam: ‘Bedoelt u hiermee of ze mijn seksuele partner is?’

Hiroko werd rood. ‘Ik bid u heer, hebt acht voor de betamelijkheid, mijn vraag gold slechts of zij alleen voor u ter beschikking staat.’

‘Nee, zij is de vrouw van mijn geleerde vriend.’

‘Maar gij zijt de jongere van uw beiden en mooier van lijf en leden.’

‘Hartelijk bedankt, maar Blits denkt daar anders over. Ze houdt veel meer van Dr. Pelorat dan van mij.’

‘Zulks verbaast mij deerlijk. Wil hij niet delen?’

‘Dat heb ik hem nooit gevraagd, maar ik weet zeker dat hij dat niet wil. En dat zou ik ook niet van hem verlangen.’

Hiroko knikte wijs. ‘Ik weet het. Het is haar fundament.’

‘Haar fundament?’

‘Gij weet waar ik op doel. Dit.’ En ze klapte op haar elegante achterste.

‘O ja, ik begrijp u. Ja, Blits is genereus in haar anatomie uitgevoerd.’ Hij maakte een cirkel met zijn handen en knipoogde. (En Hiroko lachte.)

Trevize zei: ‘Desondanks geven veel mannen aan zulk een welgevuld figuur de voorkeur.’

‘Zulks kan ik moeilijk geloven. Het ware toch een vorm van veelvraterij, een exces in dat wat slechts in matiging aangenaam is. Zoudt gij mij hoger aanslaan indien mijn borsten massief omlaag hingen met tepels die wijzen naar mijn tenen? Ik heb derzelve menigmaal aanschouwd, evenwel heb ik daar nimmer mannen naartoe gedreven gezien. Dergelijke betreurenswaardige vrouwen dienen hun monstrositeiten te verhullen, zoals vrouwe Blits.’

‘Zulke overmaatse maten staan me ook niet aan, hoewel ik zeker weet dat Blits niet de hare bedekt vanwege een onvolmaaktheid van heur borsten.’

‘Gij hebt derhalve geen bezwaren tegen mijn vormen?’

‘Nee hoor, zo gek ben ik niet. Gij zijt mooi.’

‘En wat doet gij voor uw plezanterieën op dat schip van u, al vliegende van wereld tot wereld, waar vrouwe Blits aan u ontzegd is?’

‘Niets Hiroko. Ik kan niets doen. Soms denk ik wel eens over die plezanterieën na en dat verontrust mij, maar wij die door de ruimte reizen weten dat er tijden zijn waarop zulks ons lot is. Wij halen de schade op andere momenten wel in.’

‘Als zulks u een ongerief is, hoe kan men dan zulks herstellen?’

‘Ik onderga al aanzienlijk meer ongerief nu gij het onderwerp te berde hebt gebracht. Ik geloof niet dat ik beleefd ben als ik u een oplossing aan de hand doe.’

‘Ware het dan onhoffelijk als ik u een oplossing suggereer?’

‘Dat zou volledig van de aard van uw suggestie afhangen.’

‘Dan stel ik voor dat we aangenaam jegens elkaar zullen zijn.’

‘Hebt gij mij hier gevoerd, Hiroko, opdat het zover komen zou?’

Hiroko glimlachte verrukt, inderdaad. Het is zowel mijn plicht als uw gastvrouw als mijn eigen wens.’

‘Als dat het geval is, geef ik toe dat het ook mijn wens is. Ik zou u in feite zeer gaarne in dezen tegemoetkomen. Eh … metterdaad.’

XVIII. Het Muziekfestival

78

Lunch was in dezelfde eetzaal waar ze ontbeten hadden. De ruimte zat vol Alphanen en bij hen voegden zich Trevize en Pelorat die van ganser harte welkom geheten werden. Blits en Fallom aten apart en min of meer privé in een klein bijgebouw.

Er waren diverse soorten vis en soep waarin stukjes vlees dreven die gekookte geit konden zijn. Broden lagen voor het snijden gereed en er was boter en jam. Als nagerecht kwam een grote salade met talloze ingrediënten. Een dessert werd niet verstrekt, hoewel vruchtensappen in schijnbaar onuitputtelijke kruiken werden doorgegeven. Beide Foundationisten moesten door hun zware ontbijt min of meer verstek laten gaan, maar ieder ander leek zichzelf uitstekend te bedienen.

‘Waarom zijn ze niet vet?’ vroeg Pelorat zich af.

Trevize trok zijn schouders op. ‘Nogal veel lichamelijke arbeid, vermoed ik.’

Dit was duidelijk een maatschappij waarin het decorum tijdens het eten niet hoog werd gehouden. Van alle kanten werd er geschreeuwd, gelachen en op tafels geslagen met dikke, duidelijk onbreekbare mokken. Vrouwen waren even luidruchtig als mannen, hoewel wat hoger in stem.

Pelorat had er enige moeite mee, maar Trevize die zich (tijdelijk althans) bevrijd voelde van het ongerief waar hij met Hiroko over gesproken had, voelde zich ontspannen en had een opperbest humeur.

Hij zei: ‘Dit heeft eigenlijk best zijn goede kanten. De mensen hier schijnen van het leven te genieten en hebben weinig of geen zorgen. Het weer maken ze zelf en voedsel is ongelooflijk overvloedig. Dit is een gouden eeuw die alsmaar voortduurt.’

Hij moest schreeuwen om zich verstaanbaar te maken en Pelorat gilde terug. ‘Maar het is zo lawaaiig!’

‘Daar zijn zij aan gewend.’

‘Ik begrijp niet hoe ze elkaar kunnen verstaan.’

De conversatie was voor de Foundationisten niet te volgen. De vreemde uitspraak en de archaïsche woorden en grammatica plus de volgorde van de zinsdelen maakten het Alphaans met dit volume onverstaanbaar. Voor de Foundationisten leek het wel een opgeschrikte dierentuin.

Pas na de lunch konden ze zich bij Blits en Fallom in de dependance voegen. Trevize vond dit gebouw niet bijster anders dan Hiroko’s vertrekken. Ze hadden het gebouw als tijdelijk woonvertrek gekregen.

Fallom bevond zich in het tweede vertrek om een dutje te doen en was volgens Blits enorm opgelucht dat ze eindelijk alleen was.

Pelorat keek naar het deurgat in de muur en zei onzeker: ‘Er is maar weinig privacy hier. Hoe kunnen we onbevangen spreken?’

‘Ik verzeker je,’ zei Trevize, ‘dat we niet gestoord worden als we dat gordijn ervoor trekken. Door het canvas wordt dit huis voor de anderen praktisch ondoordringbaar.’

Pelorat keek naar de hoge, open ramen. ‘We kunnen afgeluisterd worden.’

‘We hoeven niet te gillen. En de Alphanen spelen geen luistervinkje. Zelfs toen ze buiten stonden tijdens ons ontbijt, hielden ze een eerbiedige afstand.’

Blits glimlachte. ‘Jij hebt zoveel over de sociale gewoonten hier geleerd in die korte tijd dat je met de lieve, zachte Hiroko hebt doorgebracht. En je bent er zo zeker van dat ze onze privacy respecteren. Mag ik vragen wat er gebeurd is?’

Trevize zei: ‘Als je gemerkt hebt dat de fibrillen van mijn geest aanzienlijk tot rust zijn gekomen en je ook kunt raden waardoor dat komt, kan ik je alleen maar verzoeken om mijn geest met rust te laten.’

‘Je weet heel goed dat Gaia alleen bij direct levensgevaar je geest beroert en je weet ook waarom. Maar ik ben niet geestelijk blind. Wat er gebeurd is kan ik op een kilometer afstand wel vermoeden. Is dit jouw vaste gewoonte tijdens ruimtereizen, erotomane vriend.’

‘Erotomaan? Kom nou, Blits! Twee keer op deze hele reis. Twee keertjes!’

‘We zijn slechts op twee werelden met functionerende vrouwen geweest. Twee van de twee keer en je bent maar een paar uur op elke planeet geweest.’

‘Jij weet heel goed dat ik op Comporellen geen keus had.’

‘Dat begrijp ik best. Ik weet nog hoe ze eruitzag.’ Enkele ogenblikken later barstte Blits in geschater uit. Toen zei ze: ‘Toch geloof ik niet dat Hiroko jou hulpeloos heeft gehouden in haar machtige greep. Of dat ze jouw wanhopig spartelend lichaam alleen met onweerstaanbare wil heeft genomen.’

‘Natuurlijk niet. Ik was er zelf helemaal bij. Maar evenzogoed was het wel op haar voorstel.’

Pelorat zei met een tikkeltje jaloezie in zijn stem: ‘Overkomt dat jou altijd, Golan?’

‘Natuurlijk Pel,’ zei Blits. ‘Vrouwen voelen zich onweerstaanbaar tot hem aangetrokken.’

‘Was dat maar zo,’ zei Trevize, ‘maar het is niet zo. En daar ben ik toch blij om. Er zijn nog andere dingen die ik van het leven verlang. Maar in dit geval was ik inderdaad onweerstaanbaar. Wij zijn per slot de eerste mensen van een andere planeet die Hiroko ooit heeft gezien, niemand hier op Alpha schijnt trouwens die ervaring te hebben. Uit terloopse opmerkingen heb ik geconstateerd dat ze het tamelijk opwindende gevoel koestert dat ik anders dan de Alphanen zou zijn, anatomisch dan wel qua techniek. Arm kleintje. Ik vrees dat ze teleurgesteld is.’

‘O ja?’ vroeg Blits. ‘En jij?’

‘Ik niet,’ zei Trevize. ‘Ik ben op nogal wat planeten geweest en heb de nodige ervaring. En ik heb geleerd dat mensen mensen zijn en dat seks seks is, waar je ook bent. Zo er aanmerkelijke verschillen zijn, zijn die doorgaans even onaangenaam als triviaal. Wat ik al die jaren niet geroken heb! En ik weet nog van een jonge vrouw die niet kon klaarkomen tenzij de muziek keihard stond, muziek die voornamelijk een wanhopig gekrijs was. Zij speelde dus die muziek en toen kon ik weer niet klaarkomen. Ik verzeker je, ik ben allang blij als het altijd hetzelfde vertrouwde is.’

‘Over muziek gesproken,’ zei Blits, ‘we zijn na het diner voor een musical of zoiets uitgenodigd. Kennelijk iets heel officieels dat tot onze eer wordt gehouden. Ik heb begrepen dat de Alphanen behoorlijk trots op hun muziek zijn.’

Trevize trok een lelijk gezicht. ‘Hun trots zal hun muziek in geen enkel opzicht aangenamer in mijn oren doen klinken.’

‘Laat me uitspreken,’ zei Blits. ‘Die trots is geloof ik gebaseerd op het feit dat ze heel vaardig op uiterst archaïsche instrumenten kunnen spelen. Heel, heel erg archaïsch. Op die manier krijgen we misschien informatie over Aarde.’

Trevizes wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Een interessante gedachte. En dat doet me denken dat jullie allebei misschien al iets meer te weten bent gekomen. Janov, heb je nog die Monolee gesproken?’

‘Dat mag je wel zeggen,’ zei Pelorat. ‘Ik ben drie uur bij hem geweest en Hiroko heeft niet overdreven. Van zijn kant was het vrijwel een monoloog en toen ik wilde gaan lunchen, klampte hij zich aan mij vast en liet hij me pas gaan toen ik hem beloofd had terug te komen.’

‘En heeft hij iets belangwekkends gezegd?’

‘Ach, net als iedereen houdt hij bij hoog en bij laag vol dat Aarde door en door radioactief is; dat de voorouders van de Alphanen de laatsten waren die weggingen en dat ze anders om het leven zouden zijn gekomen. En Golan, hij was zo zeker van zijn zaak dat ik hem ben gaan geloven. Ik ben er nu van overtuigd dat Aarde dood is en dat onze hele speurtocht niets heeft uitgehaald.’

79

Trevize zonk in zijn stoel terug en staarde Pelorat aan die op een klein veldbed zat. Blits was overeind gekomen van haar plaats naast Pelorat en keek van de een naar de ander.

Na enige tijd zei Trevize: ‘Ik zal wel beoordelen of onze speurtocht nutteloos is of niet. Vertel me wat die ouwe kletsmeier jou gezegd heeft, in het kort graag.’

Pelorat zei: ‘Ik heb aantekeningen gemaakt van wat Monolee mij verteld heeft. Dat hielp me om mijn imago als geleerde meer uit te dragen, maar ik heb ze niet nodig. Hij sprak puur uit zijn onderbewustzijn, de ene gedachte riep de andere op. Alles wat hij zei herinnerde hem aan iets anders, maar ik heb natuurlijk al mijn hele leven doorgebracht met het schiften van kaf en koren en nu is het me bijna een tweede natuur geworden om een lange en onsamenhangende verhandeling terug te brengen tot…’

Trevize zei op milde toon: ‘Tot iets dat even lang en onsamenhangend is, Janov? Graag ter zake.’

Pelorat schraapte ongelukkig zijn keel. ‘Zeker, zeker, ouwe makker. Ik zal proberen tot een samenhangend chronologisch verhaal te komen. Aarde is de moederplaneet van de mensheid geweest en van miljoenen plant- en diersoorten. Dat heeft zo ontelbare jaren geduurd en toen werd de hyperruimtevaart uitgevonden. Vervolgens werden de Ruimterwerelden gekoloniseerd. Die verbraken het contact met Aarde en begonnen de moederplaneet te minachten en onder druk te zetten.

Na enige eeuwen slaagde Aarde erin zijn vrijheid te herwinnen, hoewel Monolee niet precies kan zeggen op welke wijze dit plaatsgevonden heeft. Ik heb geen vragen durven stellen, zo hij mij de kans had gegeven hem te onderbreken, wat hij niet heeft gedaan, want anders was hij zeker nieuwe zijwegen ingeslagen. Hij had het over een cultuurheld die Elijah Baley heette, maar de referenties waren zo kenmerkend voor de gewoonte om een figuur de verrichtingen van hele generaties toe te dichten dat het weinig zin had om…’

Blits zei: ‘Ja Pel, liefje, dat deel begrijpen we.’

Weer pauzeerde Pelorat midden in zijn relaas. Hij dacht hevig na. ‘Natuurlijk. Mijn verontschuldigingen. Aarde bracht een tweede golf kolonisten op gang die veel planeten stichtten, maar op een heel nieuwe manier. De nieuwe groep kolonisten bleek sterker dan de Ruimters, en versloeg hen op den duur en overleefde hen. Uiteindelijk stichtten ze het Galactische Imperium. Tijdens de oorlogen tussen de Kolonisten en de Ruimters — nee, nee, geen oorlogen, hij bezigde het woord “conflicten”, daar was hij heel precies in — werd Aarde radioactief.’

Trevize zei duidelijk geïrriteerd: ‘Dat is belachelijk, Janov. Hoe kan een wereld radioactief worden? Om te beginnen is elke wereld bij de vorming al min of meer radioactief, maar die radioactiviteit neemt langzaam af. Een planeet wordt gewoon niet radioactief.’

Pelorat trok zijn schouders op. ‘Ik herhaal maar wat hij gezegd heeft. En hij vertelde me alleen maar wat hij gehoord had, van iemand die het op zijn beurt weer van een ander had, enzovoort. Het is volksgeschiedenis, generaties lang overgeleverd en overgeleverd en je weet hoeveel rare kronkels er bij elke vertelling op den duur insluipen.’

‘Dat begrijp ik, maar zijn er dan geen boeken, documenten, oeroude verhalen die dat oerverhaal vroegtijdig vastgelegd hebben en die accurater zijn dan waarmee we nu moeten werken?’

‘Ik heb die vraag ook gesteld, als je het weten wilt, en het antwoord is nee. Hij zei vaag iets over boeken uit oeroude tijden die al lang geleden verloren zijn geraakt, maar wat hij me vertelde had wel in die boeken gestaan.’

‘Akkoord, maar behoorlijk vervormd. Dit is het oude liedje. Op elke wereld waar wij landen zijn archieven over oude Aarde op de een of andere manier verdwenen. Nou, hoe is volgens hem die radioactiviteit van Aarde begonnen?’

‘Dat kon hij me niet vertellen, tenminste niet in detail. Hij kon alleen maar zeggen dat de Ruimters er verantwoordelijk voor waren, maar ik heb ondertussen wel begrepen dat de Ruimters de demonen zijn die van de Aardbewoners alle schuld van hun ongeluk hebben gekregen. De radioactiviteit ..

Een heldere stem onderbrak hem: ‘Blits, ben ik een Ruimter?’

Fallom stond in de kleine deuropening tussen de twee kamers, haar haar in de war en de nachtjapon (bedoeld voor Blits’ royalere proporties) was van een schouder gegleden en onthulde een onontwikkelde borst.

Blits zei: ‘Wij maken ons zorgen over luistervinken buiten en vergeten die ene binnen. Waarom vraag je zoiets, Fallom?’ Ze kwam overeind en liep naar het kind.

Fallom zei: ‘Ik heb niet wat zij hebben,’ en ze wees naar de twee mannen. ‘En ook niet wat jij hebt, Blits. Ik ben anders. Komt dat omdat ik een Ruimter ben?’

‘Dat ben je inderdaad, Fallom,’ zei Blits zonder veel ophef, ‘maar kleine verschillen zijn niet belangrijk. Ga terug naar je bed.’

Fallom werd zoals altijd onderdanig als Blits op haar strepen ging staan. Ze draaide zich om en zei: ‘Ben ik een demon? Wat is een demon?’

Blits zei van over haar schouder: ‘Wacht even op me. Ik kom zo terug.’

Dat was ze ook, binnen vijf minuten. Ze schudde haar hoofd. ‘Ze slaapt nu tot ik haar wakker maak. Dat had ik eerder moeten doen, maar elke wijziging van de geest is alleen in noodsituaties toelaatbaar.’ En ze voegde hier verontschuldigend aan toe: ‘Dat kunnen we nu niet hebben, dat ze gaat piekeren over het verschil tussen haar genitaliën en de onze.’

Pelorat zei: ‘Op zekere dag zal ze te weten komen dat ze een hermafrodiet is.’

‘Op zekere dag,’ zei Blits, ‘maar nu niet. Ga door met je verhaal, Pel.’

‘Inderdaad,’ zei Trevize, ‘voordat we weer onderbroken worden.’

‘Goed dan, Aarde werd radioactief, althans de korst. Op dat ogenblik had de Aarde een enorme bevolking, die in kolossale steden die voor het merendeel ondergronds waren, was ondergebracht.’

‘En dat is bepaald niet zo,’ onderbrak Trevize hem. ‘Dat moet weer plaatselijk patriottisme geweest zijn dat de gouden eeuw van een planeet glorifieert. Deze details zijn gewoon varianten op wat Trantor in zijn gouden eeuw is geweest, toen het de Imperialistische hoofdstad was van een Galaxisachtig groot systeem van werelden.’

Pelorat wachtte even en zei toen: ‘Heus Golan, je hoeft me mijn vak niet te leren. Wij mythologen weten heel goed dat mythen en legenden bol staan van gegapte onderwerpen, lesjes in moraal, cycli van de natuur en nog honderd andere vervormde invloeden. En we doen ons uiterste best om het kaf van het koren te scheiden. Deze technieken moeten al bij de soberste historische verhalen zijn toegepast, omdat geen mens de zuivere waarheid vertelt, zo die bestaat. Ik vertel alleen maar wat Monolee mij verteld heeft, hoewel ik vermoedelijk en tegen mijn wil in zelf vervormingen aanbreng.’

‘Kijk eens aan,’ zei Trevize. ‘Maar ga door. Ik heb je niet willen krenken.’

‘En ik ben niet gekrenkt. Die kolossale steden — gesteld dat ze bestaan hebben — vielen uiteen naarmate de radioactiviteit intenser werd. Op den duur was de bevolking maar een schim van wat zij geweest was en men hield zich krampachtig in leven in streken die relatief vrij waren van radioactiviteit. De bevolking werd bewust laag gehouden door een rigide geboortenbeperking en door euthanasie van mensen boven de zestig.’

‘Vreselijk,’ zei Blits verontwaardigd.

‘Ongetwijfeld,’ zei Pelorat, ‘maar dat hebben ze gedaan, zegt Monolee, en het kan best de waarheid zijn, want het is bepaald geen compliment voor de Aardmensen en het lijkt me onwaarschijnlijk dat er zomaar een leugen wordt verspreid. De Aardmensen, die geminacht en onderdrukt werden door de Ruimters, werden nu ook geminacht en onderdrukt door het Imperium, hoewel hier sprake kan zijn van overdrijving uit zelfmedelijden, een uiterst verleidelijk motief. Zo is daar het geval…’

‘Ja ja, Pelorat, een andere keer graag. Ga alsjeblieft door over Aarde.’

‘Neem me niet kwalijk. Het Imperium besloot in een vlaag van minzaamheid om stralingsvrije grond naar Aarde te exporteren en de besmette grond weg te voeren. Het hoeft natuurlijk geen betoog dat dit een enorme opgave was en het Imperium had er snel schoon genoeg van, vooral omdat deze periode (als ik gelijk heb) samenviel met de val van Kandar V, waarna het Imperium meer aan zijn kop had dan het welzijn van Aarde.

De radioactiviteit nam steeds meer toe, de bevolking nam drastisch af, en in een vlaag van welwillendheid bood het Imperium aan de overlevenden naar een nieuwe, eigen wereld over te plaatsen, deze wereld om precies te zijn.

Maar voor die tijd had een expeditie hier op Alpha de oceaan al volgestouwd en tegen de tijd dat er plannen voor het transport van Aardbewoners ontwikkeld waren, was er hier al een volledige atmosfeer met zuurstof en meer dan voldoende voedsel. Geen van de overige werelden van het Galactische Imperium had zin in deze planeet. Er bestaat een zekere natuurlijke antipathie tegen planeten die rond de sterren van een binair stelsel draaien. In zo’n stelsel zijn er bijna geen geschikte planeten te vinden. En de geschikte werden zelfs afgewezen uitgaande van de veronderstelling dat ze wel niet goed zouden zijn. Die gedachte komt veelvuldig voor. Zo is daar het bekende geval van …’

‘Later horen we wel over dat bekende geval, Janov,’ zei Trevize. ‘Ga door. Je was bij dat transport.’

Pelorat begon sneller te spreken. ‘Uiteindelijk werd er een landbasis gesticht. Het ondiepste deel van de oceaan werd gevonden en uit diepere delen werd grond opgespoten voor dat ondiepe deel en zo werd uiteindelijk dit eiland gevormd. Zwerfstenen en koraal werden opgevist en op het eiland neergelegd. Toen werd er gezaaid zodat de wortels stevigheid aan de grond verschaften. Ook dit was een enorme taak voor het Imperium. Misschien hadden ze aanvankelijk hele continenten op het oog gehad, maar tegen de tijd dat het eiland gereed was, was die minzame bui van het Imperium voorbij.

Het restant van de Aardse bevolking werd hier naar toe gevoerd. De schepen van het Imperium verplaatsten mensen en machines hiernaar toe en zijn nooit teruggekomen. De Aardmensen op Nieuwe Aarde leefden volledig geïsoleerd verder.’

Trevize zei: ‘Volledig? Is er volgens Monolee nooit iemand anders dan wij uit de Galaxis hiernaar toe gekomen?’

‘Bijna volledig,’ zei Pelorat. ‘Hier is niets te halen, even afgezien van die bijgelovige afkeer voor binaire stelsels. Heel af en toe landde er een schip net als wij, maar uiteindelijk steeg dat op en sindsdien is er niemand meer gekomen. En dat is alles.’

Trevize vroeg: ‘Heb je Monolee gevraagd waar Aarde was?’

‘Natuurlijk, maar hij wist het niet.’

‘Hoe kan hij zoveel van Aardes geschiedenis weten zonder te weten waar die is?’

‘Ik heb hem uitdrukkelijk gevraagd, Golan, of de ster die slechts een parsec van Alpha verwijderd is, de zon zou kunnen zijn waar Aarde omheen cirkelt. Hij wist niet wat een parsec was en ik vertelde hem dat dat astronomisch bekeken maar een korte afstand was. Wat hij zei komt er kort en goed hier op neer: hij wist niet waar Aarde was en hij kende ook niemand die het wel wist en hij meende ook dat het verkeerd was om ernaar te zoeken. Aarde mocht zo langzamerhand wel eens in pais en vree door het heelal wentelen, zei hij.’

Trevize zei: ‘Ben je het met hem eens?’

Pelorat schudde verdrietig zijn hoofd. ‘Niet echt. Maar hij zei ook dat het tempo waarmee de radioactiviteit steeg dermate hoog was dat de planeet niet lang na het massatransport naar Alpha totaal onbewoonbaar moet zijn geworden. En dat het nu zo hevig brandt dat geen mens hem benaderen kan.’

‘Onzin,’ zei Trevize vastbesloten. ‘Een planeet kan niet radioactief worden en daarna steeds radioactiever worden. Radioactiviteit kan alleen maar afnemen.’

‘Maar Monolee is er zo zeker van. Zoveel mensen die wij daarover hebben gesproken op al die werelden beweren allemaal hardnekkig hetzelfde: Aarde is radioactief. En dan heeft het geen zin om door te gaan.’

80

Trevize haalde diep adem en zei toen met zichtbare zelfbeheersing: ‘Nonsens, Janov, dat is niet waar.’

Pelorat zei: ‘Maar beste kerel, je moet niet iets geloven enkel en alleen omdat je het wilt geloven.’

‘Wat ik wil heeft er niets mee te maken. Planeet na planeet zien we dat alle verwijzingen naar Aarde uitgewist zijn. Waarom moet er iets uitgewist worden als er niets te verbergen valt? Als Aarde inderdaad een dode, radioactieve wereld is die niet benaderd kan worden?’

‘Ik weet het niet, Golan.’

‘Ja, je weet het wel. Toen we naar Melpomenia gingen, zei jij al dat radioactiviteit de andere zijde van de medaille zou kunnen zijn. Vernietig historisch materiaal waardoor accurate informatie verwijderd wordt; vervang dat door dat verhaaltje over radioactiviteit om inaccurate informatie in te lassen. In beide gevallen heeft niemand meer zin om Aarde te zoeken. Wij moeten ons niet laten ontmoedigen.’

Blits zei: ‘Maar jij denkt toch zelf dat die ster hier in de buurt de zon van Aarde is. Waarom gaan we dan kissebissen over radioactiviteit? Wat doet het ertoe? We kunnen toch gewoon naar die ster gaan en zelf kijken of dat Aarde is en zo ja, hoe die is?’

Trevize zei: ‘Omdat degenen die op Aarde zijn, uitzonderlijk machtig zijn. En ik ga daar liever met een behoorlijke voorkennis van de planeet en diens bewoners naartoe. Aangezien ik nog steeds niets van Aarde weet, blijft elke landing gevaarlijk. Ik ben van plan jullie hier op Alpha achter te laten en alleen naar Aarde verder te gaan. Het is al erg genoeg om één leven te riskeren.’

‘Nee Golan,’ zei Pelorat ernstig. ‘Blits en het kind kunnen hier wachten, maar ik ga met je mee. Ik zoek al van voor jouw geboorte naar Aarde en nu we zo vlakbij zijn kan ik niet achterblijven, ongeacht het gevaar.’

‘Blits en het kind wachten hier niet af,’ zei Blits, ik ben Gaia en Gaia kan ons zelfs tegen Aarde beschermen.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt,’ zei Trevize somber, ‘maar Gaia heeft niet kunnen verhinderen dat alle herinneringen over Aarde bij de stichting werden uitgewist.’

‘Dat is in het begin van de geschiedenis van Gaia geweest toen we onze zaken nog niet goed op orde hadden. Nu is dat heel anders.’

‘Dat hoop ik ook. Of heb jij soms vanmorgen inlichtingen over Aarde ingewonnen die wij nog niet hebben? Ik heb je toch gevraagd om met die oudere vrouwen te spreken?’

‘Dat heb ik ook gedaan.’

Trevize zei: ‘En wat ben je wijzer geworden?’

‘Niets over Aarde. Maar dan ook volstrekt niets.’

‘Aha.’

‘Maar ze zijn wel geavanceerde biotechnologen.’

‘O?’

‘Op dit kleine eiland hebben ze ontelbare varianten van planten en dieren gekweekt en getest en nu hebben ze een evenwichtige ecologie die zelfvoorzienend is, al zijn ze maar van weinig soorten uitgegaan. Ze hebben het oceaanleven dat ze hier een paar duizend jaar geleden hebben aangetroffen verbeterd. De voedingswaarde is verhoogd en het eten is lekkerder geworden. Door hun biotechnologie hebben ze van deze planeet een hoorn des overvloeds gemaakt. En ze hebben ook plannen voor zichzelf.’

‘Wat voor plannen?’

Blits zei: ‘Ze weten uitstekend dat ze zich onder deze omstandigheden niet kunnen uitbreiden. Ze zijn beperkt tot een klein eilandje, maar ze dromen ervan om amfibieën te worden.’

‘Wat?’

‘Amfibieën. Ze willen kieuwen in plaats van longen. Ze dromen ervan om geruime tijd onder water te kunnen doorbrengen; om ondiepe gebieden te vinden waar ze kunnen bouwen. Mijn zegsvrouw was heel opgetogen daarover. Dit was volgens haar al een streven van eeuwen, maar ze gaf ook toe dat er tot dusver weinig vorderingen zijn gemaakt.’

Trevize zei: ‘Dat zijn al twee gebieden waarin ze geavanceerder zijn dan wij: klimaatbeheersing en biotechnologie. Ik vraag me af wat ze voor technieken gebruiken.’

‘We zullen specialisten moeten vinden,’ zei Blits, ‘maar die zijn er misschien niet zo happig op om het ons te vertellen.’

Trevize zei: ‘Het is niet ons hoofddoel hier, maar de Foundation zou best veel van deze miniatuurwereld kunnen leren.’

Pelorat zei: ‘Op Terminus kunnen we het klimaat anders ook best beheersen.’

‘Op veel planeten,’ bevestigde Trevize, ‘maar altijd gaat het dan om de gehele planeet. Hier op Alpha controleren ze het weer op een heel klein deel en dus moeten ze over technieken beschikken die voor ons onbekend zijn. Nog iets, Blits?’

‘Sociale invitaties. Dit volkje is verzot op feesten, tussen het vissen en het bebouwen door. Vanavond is er na het diner een muziekfestival. Morgen is er een strandfestival, dan zullen van over het gehele eiland de mensen samenkomen die op de akkers gemist kunnen worden. Ze maken plezier in het water en vereren de zon, aangezien het over twee dagen gaat regenen, ’s Ochtends komt de vissersvloot terug om de regen voor te zijn en ’s avonds is er dan een voedselfestival om de vangst te vieren.’

Pelorat kreunde. ‘En die maaltijden zijn al zo uitgebreid! Wat zou dat zijn, een voedselfestival?’

‘Ik heb begrepen dat het niet om de hoeveelheid gaat, maar om de variatie. Hoe dan ook, wij zijn met zijn vieren uitgenodigd om aan alle festivals mee te doen, vooral aan dat muziekfestival van vanavond.’

‘Op die antieke instrumenten?’ vroeg Trevize.

‘Dat klopt.’

‘Wat maakt ze antiek, tussen twee haakjes? Primitieve computers?’

‘Nee, nee, daar gaat het juist om. Het is helemaal geen elektronische muziek, maar mechanische. Ze hebben het me uitgelegd. Ze schrapen over snaren, blazen in buizen en beuken op grote vlakken.’

‘Ik hoop maar dat je dat verzint,’ riep Trevize ontzet.

‘Nee hoor! En ik heb ook begrepen dat jouw kleine Hiroko op een van die buizen zal blazen — de naam van dat ding ben ik vergeten — maar dat zul je toch wel kunnen verdragen, dunkt me.’

‘Ik voor mij ga dolgraag,’ zei Pelorat. ‘Ik weet maar heel weinig over primitieve muziek en ik zou het graag horen.’

‘Ze is niet “mijn Hiroko”,’ zei Trevize koel. ‘Maar denk je dat die instrumenten vroeger op Aarde zijn gebruikt?’

‘Dat heb ik wel begrepen,’ zei Blits. ‘De Alphaanse vrouwen hebben me tenminste bij hoog en bij laag verzekerd dat die instrumenten er allang voor hun voorouders waren.’

‘In dat geval kan het de moeite waard zijn om naar dat geschraap, getoeter en gedreun te luisteren,’ zei Trevize, ‘want wie weet komen we zo iets meer over Aarde te weten.’

81

Vreemd genoeg was het Fallom die het meest opgewonden was over het vooruitzicht van een muzikaal avondje. Ze had met Blits een bad genomen in het kleine huisje buiten hun vertrekken. Dat bevatte een bad met stromend water, heet en koud (liever gezegd, warm en koel), een waskom en een commode. Het badhuisje was volmaakt schoon en handzaam en in de late middagzon zelfs goed en vrolijk verlicht.

Zoals altijd was Fallom gefascineerd door Blits’ borsten en Blits was nu wel gedwongen om te zeggen (nu Fallom Galactisch verstond) dat op haar planeet de mensen zo waren. Waarop Fallom onvermijdelijk zei: ‘Waarom?’ en Blits na enige aarzeling tot de conclusie kwam dat een zinnig antwoord niet mogelijk was. Ze gaf daarop het universele antwoord: ‘Daarom!’

Toen ze klaar waren hielp Blits Fallom met het aantrekken van haar kleding die hun door de Alphanen verstrekt was en kwam ze erachter dat de rok over haar hoofd getrokken moest worden. Het leek logisch om Fallom van boven af naakt te laten. Maar Blits trok zelf wel haar bloes aan, hoewel ze voor de rest gebruik maakte van de Alphaanse kleding (nogal strak om de heupen). Het leek idioot om borsten te verbergen in een maatschappij waar alle vrouwen ze toonden, vooral aangezien de hare niet zo groot waren en even fraai als welke ook, maar ze deed het toch maar.

Vervolgens maakten de twee mannen gebruik van het badhuisje. Trevize mompelde de gebruikelijke mannelijke klacht over vrouwen die alle tijd van de wereld hadden.

Blits wendde zich tot Fallom om zich ervan te vergewissen dat de rok niet over die jongensachtige heupen en billen zou glijden. Ze zei: ‘Het is een erg mooie rok, Fallom. Vind je hem ook mooi?’

Fallom staarde ernaar in de spiegel en zei: ‘Jawel. Maar krijg je het niet koud met niets aan?’ en haar handen gingen naar haar blote borst.

‘Ik denk het niet, Fallom. Het is nogal warm op deze planeet.’

‘Maar jij hebt wel iets aan.’

‘Dat is zo. Maar zo gaat dat op mijn wereld. En nu, Fallom, gaan we met een heleboel Alphanen dineren. Denk je dat je daartegen kunt?’

Fallom keek verontrust en Blits vervolgde: ‘Ik zit al die tijd aan je rechterzij en ik hou je vast. Pel zit aan de andere kant en Trevize aan de tafel tegenover jou. We laten niemand met jou praten en je hoeft tegen niemand iets te zeggen.’

‘Ik zal het proberen, Blits,’ piepte Fallom met haar hoogste stemmetje.

‘En na afloop,’ vervolgde Blits, ‘gaan sommige Alphanen voor ons muziek maken. En dat is iets heel aparts. Weet je wat muziek is?’ Ze neuriede zo goed en kwaad ze kon enkele elektronische harmonieën.

Falloms gezicht klaarde op. ‘Je bedoelt…’ Het laatste woord was in haar eigen taal en ze begon luidkeels te zingen.

Blits’ ogen sperden zich open. Het was een prachtig wijsje hoewel het nogal wild klonk en er zaten veel vibrato’s in. ‘Ja, dat bedoel ik, dat is muziek,’ zei ze.

Fallom zei opgewonden: ‘Jemby maakte aldoor …’ (ze aarzelde weer en besloot toen het Galactische woord te gebruiken), ‘muziek. Het maakte muziek op een …’ Alweer een woord in haar eigen taal.

Blits herhaalde peinzend het woord: ‘Op een fiefoel?’

Fallom moest lachen. ‘Niet op een fiefoel maar …’

Omdat beide woorden na elkaar uitgesproken werden kon Blits het onderscheid horen, maar ze had de grootste moeite om het goed na te zeggen. Ze zei: ‘Hoe ziet dat eruit?’

Falloms nog beperkte Galactische vocabulaire stond haar niet toe een accurate omschrijving te geven en van haar gebaren werd Blits ook niet veel wijzer voor wat de aard van het instrument betrof.

‘Het heeft me geleerd hoe ik de… moest bedienen,’ zei Fallom trots. ‘Ik heb net zo mijn vingers gebruikt als Jemby, maar het zei dat ik dat al gauw niet meer zou hoeven.’

‘Dat is prachtig, liefje,’ zei Blits. ‘We zullen na afloop eens zien of de Alphanen net zo goed als jouw Jemby zijn.’

Falloms ogen schitterden en aangename gedachten over wat haar te wachten stond hielpen haar ondanks de lawaaiige menigte door een uitbundig diner. Slechts eenmaal, toen er per ongeluk een pan werd omgegooid en vlak bij haar opgewonden kreten ten hemel stegen, kreeg Fallom het benauwd en Blits trok haar prompt moederlijk tegen zich aan.

‘Ik vraag me af of we voortaan niet onder elkaar kunnen eten,’ mompelde ze tegen Pelorat. ‘Want anders moeten we maar gauw van deze wereld af. Het is al erg genoeg dat ik al die geïsoleerde dierenproteïne moet eten, maar dan wel graag ongestoord.’

‘Ach, ze zijn wat opgewonden,’ zei Pelorat die alles binnen redelijkheid wilde verdragen mits dat maar onder de noemer van primitief gedrag en geloof viel.

… En toen was het diner afgelopen en werd het muziekfestival aangekondigd.

82

De hal waarin het muziekfestival gehouden zou worden was ongeveer even groot als de eetzaal en er waren vouwstoeltjes (nogal ongemakkelijk, zoals Trevize zou merken) voor ongeveer honderdvijftig mensen. Omdat ze eregasten waren mochten de bezoekers op de voorste rij plaatsnemen en diverse Alphanen gaven beleefd complimentjes over hun kledij.

Beide mannen hadden het bovenlijf bloot. Trevize spande zijn maagspieren telkens wanneer hij daaraan dacht en keek af en toe zelfvoldaan naar zijn donkerharige borst. Pelorat was zo gespannen bezig zijn omgeving te bestuderen dat hij volslagen onverschillig tegenover zijn eigen verschijning stond. Blits’ bloes trok verbaasde blikken, maar niemand zei er iets van.

Het viel Trevize op dat de hal maar halfgevuld was en dat de overgrote meerderheid uit vrouwen bestond, maar dat zou wel zo zijn omdat zoveel mannen op zee waren.

Pelorat tikte Trevize aan en fluisterde: ‘Ze hebben elektriciteit.’

Trevize keek naar de verticale buizen op de muren en andere op het plafond. Ze straalden een zwak licht uit.

‘Fluorescentie,’ zei hij. ‘Wat primitief!’

‘Kan wel, maar ze doen het toch maar! We hebben die dingen ook thuis en in het buitenhuisje. Ik had gedacht dat ze alleen maar decoratief waren. Als we erachter kunnen komen hoe ze werken, hoeven we niet in het donker te zitten.’

Blits zei geïrriteerd: ‘Dat hadden ze ons best kunnen zeggen.’

Pelorat zei: ‘Ze hebben zeker gedacht dat wij het al wisten, dat iedereen het weet.’

Vier vrouwen verschenen nu van achter schermen en ze zetten zich in een groep voor de gasten neer. Elk van hen hield een instrument van gevernist hout in de hand. De vorm was niet gemakkelijk te omschrijven. De instrumenten verschilden hooguit in formaat met elkaar. Een was zelfs erg klein, twee wat groter en de vierde aanzienlijk groter. Elke vrouw hield een lange stok in de andere hand.

De toehoorders floten zacht toen het viertal opkwam en de vrouwen bogen. Elk van hen had een strip van gaas strak om de borsten gebonden om te voorkomen dat ze tegen het instrument sloegen.

Trevize concludeerde dat het gefluit een teken van waardering, van verwachting was en vond het beleefd daar zijn gefluit bij te voegen. Hierop voegde Fallom er een hoge toon bij die veel meer dan gefluit was. Ze begon de aandacht te trekken, maar werd toen door een druk van Blits’ hand tegengehouden.

Zonder inleiding legden drie van de vrouwen hun instrument onder hun kin, maar de grootste van de vier instrumenten bleef tussen de benen van de vierde vrouw op de grond rusten. De lange stok in ieders rechterhand werd over de snaren gezaagd die over de lengterichting van het instrument gespannen waren, terwijl de vingers van de linkerhand zich snel over het bovenste deel van de snaren verplaatsten.

Dit was nu het gezaag, dacht Trevize, dat hij verwacht had, maar het klonk helemaal niet als zagen. Het was een zachte, melodieuze opeenvolging van tonen; elk instrument bracht iets aparts ten gehore en bij elkaar klonk het best aangenaam.

Het geluid was niet zo oneindig complex als elektronische muziek (Trevize kon dat alleen maar als ‘echte muziek’ aanvaarden) en elk instrument had toch veel van het andere weg. Maar na enige tijd, toen hij aan dit oude geluidssysteem gewend was, begon hij subtiele verschillen te horen. Dat kostte hem nogal inspanning en hij dacht smachtend terug aan de harde, mathematisch precieze klanken en de zuiverheid van echte muziek. Maar evenzogoed betrapte hij zich erop dat hij de muziek uit deze eenvoudige, houten instrumenten na enige tijd best wel leuk zou vinden.

Pas drie kwartier later, toen het concert nog in volle gang was, stapte Hiroko naar voren. Ze zag terstond Trevize op de voorste rij en knikte hem glimlachend toe. Hij voegde zich van ganser harte in het massaal fluitorkest. Ze zag er schitterend uit in een lange, uitbundig versierde rok, een grote bloem in haar haar en helemaal niets over haar borsten aangezien (kennelijk) bij haar niet het gevaar bestond dat ze er bij het bespelen van haar instrument last van zou hebben.

Dat instrument bleek een donkere, houten buis te zijn, ongeveer tweederde van een meter lang en ongeveer twee centimeter dik. Ze bracht het instrument aan haar lippen en blies in een opening aan het einde, waarbij een ijl, zoet geluid geproduceerd werd dat in toonhoogte varieerde terwijl haar vingers metalen voorwerpen bedienden die over de lengte van het instrument waren aangebracht.

Al bij de eerste klank klemde Fallom zich aan Blits’ arm vast en zei: ‘Blits, dat is een …’ en voor Blits leek het woord op ‘Fiefoel’.

Blits schudde krachtig haar hoofd, maar Fallom zei met een zacht stemmetje: ‘En toch is het zo.’

Anderen keken nu in de richting van Fallom. Blits legde gedecideerd haar hand op Falloms mond en boog zich naar haar toe. Bijna onhoorbaar lispelde ze ‘Stil!’

Fallom luisterde vervolgens rustig naar Hiroko’s muziek, maar haar vingers gingen spastisch op en neer alsof ze de voorwerpen aan het instrument bedienden.

De laatste speler van het concert was een oudere man die een instrument bespeelde met een ingekartelde zak die hij uit en in elkaar schoof terwijl één hand over een rij afwisselend witte en zwarte voorwerpen flitste. Hij drukte ze groepsgewijs neer.

Trevize vond dit geluid nogal uitputtend en barbaars. Het bracht onaangename herinneringen teweeg aan de jankende honden van Aurora. Het geluid was geen geblaf of zo, maar de emoties die het opriep waren vergelijkbaar. Blits keek alsof ze haar handen over haar oren wilde slaan en Pelorat had een frons op zijn gelaat. Alleen Fallom scheen te genieten, want ze tikte zachtjes met haar voet mee en toen Trevize dat zag, merkte hij tot zijn verbazing dat de maat van de muziek met het tikken van Falloms voet overeenkwam.

Het nummer kwam tot een einde en het gefluit was stormachtig te noemen. Dat van Fallom klonk fel boven alles uit.

Het publiek verspreidde zich voorts in groepjes die even luidruchtig tekeergingen als op Alpha gebruikelijk leek. De spelers van het concert stonden voor in de zaal en spraken met de mensen die hen gelukwensten.

Fallom ontglipte aan Blits’ greep en rende naar Hiroko.

‘Hiroko,’ riep ze uit. ‘Mag ik de … zien?’

‘De wat, liefje?’ vroeg Hiroko.

‘Dat ding waarmee jij muziek gemaakt hebt.’

‘O, dat is een fluit, kleintje,’ lachte Hiroko.

‘Mag ik hem zien?’

‘Goed dan.’ Hiroko deed een koffertje open en pakte het instrument. Het was in drie losse delen, maar Hiroko schroefde ze snel in elkaar en gaf die toen aan Fallom met het mondstuk naar voren. ‘Kijk, daar, blaast in deze uw adem.’

‘Ik weet het, ik weet het,’ jubelde Fallom en wilde de fluit overnemen. Werktuiglijk griste Hiroko hem weg en hield hem omhoog. ‘Blaast kind, maar verder moogt ge hem niet aanraken.’

Fallom leek teleurgesteld. ‘Mag ik dan even kijken? Ik zal hem niet aanraken.’

‘Zeker, mijn kinderken.’

Ze hield de fluit weer naar voren en Fallom staarde er met een ernstig gezicht naar.

En plotseling dimde even de fluorescerende verlichting in de zaal en klonk het geluid van een fluit, wat onzeker en onregelmatig, maar onmiskenbaar.

Hiroko was zo verbouwereerd dat ze de fluit bijna liet vallen en Fallom riep uit: ‘Het is me gelukt! Het is me gelukt! Jemby zei dat ik het op een dag zou kunnen.’

Hiroko vroeg: ‘Waart gij het die dat geluid gemaakt heeft?’

‘Ja, ik, ik.’

‘Maar hoe hebt ge zulks gedaan, kinderke klein?’

Rood van verlegenheid zei Blits: ‘Het spijt me, Hiroko. Ik neem haar wel weer mee.’

‘Nee,’ zei Hiroko, ‘ik wil dat ze het nog een keer doet.’

Enkele Alphanen hadden zich bij het groepje gevoegd. Fallom fronste haar voorhoofd alsof ze haar uiterste best deed. De fluorescentielampen dimden nu nog meer en weer klonk daar de fluit, maar deze maal strak en zuiver. Toen werd het geluid onregelmatig toen de metalen voorwerpen als vanzelf over de lengteas van de fluit op en neer gingen.

‘Het is iets anders dan de …’ zei Fallom een beetje ademloos alsof het haar eigen adem was geweest die de fluit had geactiveerd.

Pelorat zei tegen Trevize: ‘Ze moet de energie ontleend hebben aan de elektrische stroom van de lampen.’

‘Probeer het nog eens,’ zei Hiroko met verstikte stem.

Fallom sloot haar ogen. De toon was nu zachter en meer onder controle. De fluit speelde zichzelf, door geen vingers gemanoeuvreerd, maar door verre energie aangedreven, getransduceerd door de nog onvolwassen lobben van Falloms brein. De noten die willekeurig waren begonnen, rangschikten zich tot een muzikale opeenvolging en nu had iedereen in de hal zich rond Hiroko en Fallom verzameld. Hiroko hield de fluit aan een uiteinde voorzichtig tussen duim en wijsvinger vast terwijl Fallom met gesloten ogen de luchtstroom en de toetsen dirigeerde.

‘Dat is het stuk dat ik gespeeld heb,’ fluisterde Hiroko.

‘Ik weet het nog,’ zei Fallom en knikte met haar hoofd in een poging haar concentratie niet te verbreken.

‘Gij hebt geen noot gemist,’ zei Hiroko toen Fallom uitgespeeld was.

‘Maar dit is niet goed, Hiroko. Je hebt het niet goed gedaan.’

Blits zei: ‘Fallom, dat is niet beleefd. Dat mag je niet…’

‘Toe,’ zei Hiroko gebiedend, ‘niet tussenbeide komen. Waarom is het niet goed, kind?’

‘Omdat ik het anders zou spelen.’

‘Laat horen dan…’

Weer speelde de fluit, maar nu complexer omdat de krachten die de toetsen bedienden sneller wisselden en ingewikkelder patronen maakten. De muziek was complexer en oneindig veel emotioneler en ontroerender. Hiroko stond verstijfd en niemand maakte enig geluid.

Zelfs toen Fallom opgehouden was met spelen bleef het stil tot Hiroko diep ademhaalde en zei: ‘Kleintje, hebt gij ooit voorheen gespeeld?’

‘Nee,’ zei Fallom, ‘vroeger kon ik alleen met mijn vingers spelen en mijn vingers kan ik dit niet laten doen.’ Toen zei ze eenvoudig en zonder een spoor van verwaandheid: ‘Dat kan niemand.’

‘Kunt gij iets anders spelen?’

‘Ik kan iets maken.’

‘Bedoelt gij.. . improviseren?’

Fallom werd onzeker bij dit woord en keek naar Blits die knikte, waarop Fallom zei: ‘Ja.’

‘Doe dan zulks,’ zei Hiroko.

Fallom wachtte even en dacht enkele ogenblikken na. Langzaam begon ze toen, aanvankelijk met heel eenvoudige tonen, nogal dromerig. De fluorescerende lampen dimden en werden helder naarmate er meer of minder energie afgetapt werd. Niemand scheen dat op te merken, want het leek voort te komen uit de muziek, alsof een elektronische geest het dictaat van de geluidsgolven gehoorzaamde.

De combinatie van noten herhaalde zich iets luider, en nog complexer, toen in variaties die zonder een ogenblik hun helderheid te verliezen, ontroerender en opwindender werden zodat op den duur bijna niemand meer ademhalen kon. Tenslotte nam de muziek veel sneller af dan hij toegenomen was waardoor een bedwelmende duik werd gesuggereerd die de luisteraars weer met beide benen op de grond bracht terwijl ze het gevoel behielden nog hoog in de lucht te zijn.

Nu volgde een pandemonium dat de lucht deed splijten en zelfs Trevize, die aan totaal andere muziek gewend was, dacht verdrietig: Dit zal ik nooit meer horen.

Toen het eindelijk enigszins stil was geworden, stak Hiroko haar fluit uit. ‘Hier Fallom, dit is de uwe.’

Fallom nam hem gretig aan, maar Blits hield de uitgestrekte arm van het kind tegen en zei: ‘Dat mogen we niet aannemen, Hiroko. Dit is een kostbaar instrument.’

‘Ik heb er nog een, Blits. Niet zo goed, maar zo betaamt het ook. Dit instrument behoort diegene toe die het het beste bespeelt. Nimmer heb ik zulke muziek vernomen en het is verkeerd dat ik een instrument bezit dat ik nimmer tot zijn volledig potentieel kan bespelen. O, hoe gaarne zou ik weten hoe men kan spelen zonder het instrument aan te raken.’

Fallom nam de fluit aan en hield hem met een intens tevreden gezicht tegen zich aangeklemd.

83

Elk van de beide vertrekken van hun woning werd slechts door een fluorescerende lamp verlicht. Ook het buitenhuisje had een lamp. De lichten waren gedimd en je kon er moeilijk bij lezen, maar ze zaten tenminste niet meer in het donker.

Toch bleven ze buiten dralen. De hemel was bezaaid met sterren, iets dat voor een bewoner van Terminus altijd fascinerend was, omdat de nachthemel daar praktisch sterrenloos was en er hooguit iets van de ingekorte nevel van de Galaxis te zien was.

Hiroko had hen vergezeld naar hun vertrekken uit bezorgdheid dat ze in het donker de weg zouden kwijtraken of ergens over zouden struikelen. Tijdens de gehele weg terug hield ze Fallom bij de hand vast en toen ze de fluorescerende lampen voor hen aangedaan had, bleef ze met haar gasten buiten staan. Nog steeds hield ze het kind vast.

Blits probeerde het nog een keer want het was voor haar duidelijk dat Hiroko zeer geëmotioneerd was. ‘Echt Hiroko, we kunnen uw fluit niet aannemen.’

‘Nee, hij is voor Fallom.’ Maar evenzogoed leek ze zeer gespannen.

Trevize bleef naar de hemel kijken. De nacht was waarlijk zwart, een duisternis die nauwelijks beïnvloed werd door het straaltje licht uit hun vertrekken; en nog veel minder door de nietige vonkjes van andere huizen verderop.

Hij zei: ‘Hiroko, zie je die heldere ster? Hoe noemen jullie die?’

Hiroko keek omhoog en zei zonder veel interesse: ‘Dat is de Metgezel.’

‘Waarom heet hij zo?’

‘Hij cirkelt in de tachtig standaardjaren om onze eigen zon. In deze tijd van het jaar is hij een avondzon. Gij kunt hem ook bij daglicht zien als hij boven de horizon ligt.’

Mooi, dacht Trevize. Ze weet in elk geval iets van astronomie. Hij zei: ‘Weet gij dat Alpha nog een metgezel heeft, een heel kleine en zwakke ster die veel verder weg staat dan die heldere? Gij kunt hem niet zonder telescoop zien.’ (Hij had hem zelf nog niet gezien, had daar ook geen moeite voor gedaan, maar de scheepscomputer bezat de data in zijn geheugen.)

Onverschillig zei zij: ‘Dat hebben wij op school geleerd.’

‘Maar hoe zit het met die daar? Zie je die zes sterren in een zigzaglijn?’

Hiroko zei: ‘Dat is Cassiopeia.’

‘O ja!’ schrok Trevize op. ‘Welke ster?’

‘Allemaal. De hele zigzag. Dat is Cassiopeia.’

‘Waarom noemen ze hem zo?’

‘Mij ontbreekt die kennis. Ik weet niets van astronomie, vereerde heer Trevize.’

‘Ziet gij die allerlaagste ster in de zigzag, de helderste van het groepje? Wat is dat?’

‘Dat is een ster. Ik weet zijn naam niet.’

‘Maar op die twee metgezellen na staat die ster het dichtst bij Alpha. Hij is maar een parsec weg.’

Hiroko zei: ‘Gij zegt het. Ik weet dat niet.’

‘Kan dat niet de ster zijn waar Aarde omheen cirkelt?’

Nu pas bracht Hiroko wat meer belangstelling op. ‘Ik weet zulks niet. Nooit heb ik iemand hiervan horen reppen.’

‘Denkt gij dan niet dat het zo is?’

‘Hoe kan ik dat zeggen? Men weet niet waar Aarde kan zijn. Ik … ik moet u thans verlaten, verschoon mij, morgenvroeg moet ik mijn dienst op de velden verrichten voor het strandfestival begint. Ik zie u daar, na de lunch. Ja? Ja?’

‘Zeker, Hiroko.’

Plotseling rende ze van hen weg, de duisternis in. Trevize keek haar achterna en volgde toen de anderen het zwak verlichte huisje in.

Hij zei: ‘Kon jij zien of ze over Aarde loog, Blits?’

Blits schudde haar hoofd. ‘Ik denk van niet. Ze verkeert wel onder een enorme spanning, iets dat ik pas na het concert bij haar gemerkt heb. Die spanning was er al voor jij over die sterren begon.’

‘Omdat ze toen haar fluit had weggegeven, denk je?’

‘Kan best, maar ik weet het niet.’ Ze wendde zich tot Fallom. ‘Ik wil nu dat je naar je kamer gaat, Fallom. Als je gereed bent om in bed te stappen, ga dan naar het buitenhuisje, gebruik de po, was dan je handen, je gezicht en poets je tanden.’

‘Ik wil graag op de fluit spelen, Blits.’

‘Heel even dan, en uiterst zacht. Versta je me, Fallom? En als ik het je vraag, moet je ermee ophouden.’

‘Ja Blits.’

Ze waren nu alleen met zijn drieën; Blits zat in de enige stoel en de mannen op hun veldbed.

Blits zei: ‘Heeft het nog enige zin om langer op deze planeet te blijven?’

Trevize haalde zijn schouders op. ‘We zijn er niet toe gekomen om naar aanleiding van die antieke instrumenten over Aarde te praten en wie weet worden we zo iets wijzer. Ook kan het geen kwaad om te wachten tot de vissersvloot terug is. Die mannen weten misschien iets meer dan de thuisblijvers.’

Uiterst onwaarschijnlijk, denk ik,’ zei Blits. ‘Weet je zeker dat je niet hier gehouden wordt door Hiroko’s donkere ogen?’

Trevize zei ongeduldig: ‘Ik begrijp je niet, Blits. Wat heb jij ermee te maken waarom ik hier wil blijven? Waar ontleen jij het recht aan om zo arrogant over mijn moraal te oordelen?’

‘Ik bemoei me niet met jouw moraal. Maar deze zaak raakt onze expeditie. Jij wilt Aarde vinden omdat je er dan eindelijk zeker van bent dat je de juiste keuze hebt gemaakt door voor Galaxia te kiezen ten nadele van de Geïsoleerden. Ik wil graag dat je besluit. Jij beweert dat je per se naar Aarde moet om daar je beslissing te nemen. En je bent er tevens van overtuigd dat Aarde daar rond die heldere ster cirkelt. Nou, laten we er dan naartoe gaan. Ik geef toe dat het geen kwaad kan om eerst wat meer informatie te hebben, maar het is mij glashelder dat je die informatie hier niet krijgt. En ik wil niet hier blijven enkel en alleen omdat je zo van Hiroko geniet.’

‘Ach, misschien gaan we ook,’ zei Trevize. ‘Ik zal erover nadenken en Hiroko zal geen rol spelen in mijn beslissing, dat verzeker ik je.’

Pelorat zei: ‘Ik vind ook dat we naar Aarde moeten gaan, al was het alleen maar om te zien of die wel of niet radioactief is. Ik zie ook de zin niet in van langer wachten.’

‘En weet je zeker dat je niet door Blits’ donkere ogen wordt opgejaagd,’ zei Trevize hatelijk, maar vrijwel meteen voegde hij hieraan toe: ‘Nee, dat trek ik terug, Janov. Dat was kinderachtig van mij. Maar afgezien van Hiroko is dit toch een uiterst charmante wereld. Onder andere omstandigheden zou ik geneigd zijn hier onbeperkte tijd te blijven. Geloof je ook niet. Blits, dat Alpha niets heel laat van jouw theorie over Geïsoleerden?’

‘In welk opzicht?’ vroeg Blits.

‘Jij hebt alsmaar beweerd dat elke waarlijk geïsoleerde wereld op den duur gevaarlijk en vijandig wordt.’

‘Zelfs Comporellen,’ zei Blits op effen toon, ‘en die planeet ligt bepaald niet aan de hoofdweg van de Galactische activiteiten. Want dat is hooguit een Geassocieerde Mogendheid van de Federatie van de Foundation.’

‘Maar Alpha niet. Deze wereld is totaal geïsoleerd, maar heb jij iets te klagen over hun vriendelijkheid en gastvrijheid? Ze geven ons te eten, kleding, een huis, houden festivals te onzer ere en willen niet dat we weggaan. Wat mankeert daaraan?’

‘Niets, zo te zien. Hiroko geeft je zelfs haar lichaam.’

Trevize zei nijdig: ‘Waarom maak je je daar zo sappel om, Blits? Ze heeft me niet haar lichaam gegeven. We hebben elkaar ons lichaam gegeven. Het was volstrekt wederzijds en voor ons beider genoegen. En wil jij soms beweren dat jij je lichaam niet weggeeft als dat in je kraam te pas komt?’

‘Toe Blits,’ zei Pelorat. ‘Golan heeft volstrekt gelijk. Je mag geen kritiek op zijn persoonlijke genoegens hebben.’

‘Zolang wij er niet door geraakt worden,’ zei Blits koppig.

‘Wij worden er niet door getroffen,’ zei Trevize. ‘En we gaan heus wel weg, dat verzeker ik je. Een dag langer blijven voor meer informatie is toch niet teveel gevraagd.’

‘En toch vertrouw ik Geïsoleerden niet,’ zei Blits koppig, ‘zelfs niet als ze met geschenken aankomen.’

Trevize gooide zijn handen in de lucht. ‘Eerst tot een conclusie komen, dan de bewijsstukken daaraan aanpassen. Typisch Gaiaans…’

‘Zeg dat niet,’ zei Blits op dreigende toon, ‘ik ben geen vrouw, ik ben Gaia. En niet ik maar Gaia is onrustig.’

‘Er is geen reden om .. .’ Op dat punt werd er op de deur gekrast.

Trevize verstijfde. ‘Wat kan dat zijn?’ vroeg hij gedempt.

Blits trok nonchalant haar schouders op. ‘Doe die deur open, dan zie je het. Volgens jou is dit toch een vriendschappelijke wereld die niet gevaarlijk is.’

Toch aarzelde Trevize nog even, maar toen hoorde hij een zachte stem aan de andere kant van de deur die riep: ‘Toe, ik ben het.’

Het was de stem van Hiroko. Trevize gooide de deur open en Hiroko kwam snel naar binnen. Haar wangen waren nat.

‘Doe die deur dicht,’ hijgde ze.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Blits.

Hiroko greep Trevize vast. ‘Ik kon niet meer wegblijven. Ik heb het geprobeerd, maar tevergeefs. Gaat allen heen, gij allen, en keert niet weer. Neem het kinderken mee. Snel, vertrek derwaarts met uw schip, verlaat Alpha, nu het nog donker is.’

‘Maar waarom?’ vroeg Trevize.

‘Omdat gij anders zult omkomen, gij allen.’

84

De drie Buitenwerelders staarden geruime tijd roerloos naar Hiroko. Toen zei Trevize: ‘Weet gij zeker dat uw volk ons doden zal?’

Terwijl de tranen over haar wangen biggelden, zei Hiroko: ‘Gijzelve zijt reeds op weg naar de dood, hoogvereerde Trevize. En met u de anderen … Lang, heel lang geleden, ontwierpen wijzen onder ons een virus, voor ons onschadelijk, maar dodelijk voor Buitenwerelders. Wij zijn immuun gemaakt.’ Ze greep Trevize ontredderd bij zijn arm. ‘Gij, gij zijt geïnfecteerd.’

‘Hoe?’

‘Toen wij elkander genoegen schonken. Dat is een manier.’

Trevize zei: ‘Maar ik voel me uitstekend.’

‘Het virus is nog niet actief. Het zal actief zijn tegen de tijd dat de vissersvloot terugkeert. Volgens onze wetten moet iedereen meebeslissen, zelfs de mannen. Maar allen zullen een iegelijk gelijk tot dezelfde conclusie komen, twee ochtenden van nu. Verlaat ons nu het nog donker is en niemand vermoedens koestert.’

Blits zei op scherpe toon: ‘Waarom doen jullie dat?’

‘Voor onze veiligheid. Wij zijn slechts met enkelen en bezitten veel. Wij willen geen inmenging van Buitenwerelders. Als er een komt en ons lot doorgeeft, dan komt niet lang daarna de rest. Somwijlen landt een schip hier en wij zorgen ervoor dat het nimmermeer opstijgt.’

‘Maar waarom heb je ons dan gewaarschuwd?’ vroeg Trevize.

‘Vraag mij niet waarom. Neen, ik zal het u vertellen, want ik hoor het weer. Luister …’

Uit de andere kamer hoorden ze Fallom zacht spelen, oneindig lieflijk.

Hiroko zei: ‘Ik kan de vernietiging van die muziek niet verdragen, want ook het kinderken zal sterven.’

Trevize zei op barse toon: ‘Heb je daarom die fluit aan Fallom gegeven? Omdat je toch wist dat je hem weer snel terug zou hebben?’

Hiroko keek vertwijfeld. ‘Nee, dat was niet in mijn geest. En toen de gedachte ten laatste mijn geest bereikte, wist ik dat het niet gebeuren mocht. Gaat henen, met het kind, en neem de fluit mee opdat ik die nimmermeer zie. Gij zult in de ruimte veilig zijn. En het virus, inactief gelaten, zal na verloop van tijd uw lichaam verlaten. Ik vraag u in weerdienst dat gij nimmer rept van deze wereld, opdat niemand anders het weten zal.’

‘We zullen er niet over spreken,’ zei Trevize.

Hiroko keek op. Met zachte stem vroeg ze: ‘Mag ik u niet nog eenmaal kussen eer gij vertrekt?’

Trevize zei: ‘Nee, ik ben eenmaal besmet en dat is meer dan voldoende.’ En iets minder bars voegde hij hieraan toe: ‘Huil nou maar niet. De mensen vragen je waarom je huilt en dat antwoord kun je niet geven. Ik vergeef je wat je me aangedaan hebt gezien je poging ons te redden.’

Hiroko ging rechtop staan, veegde zorgvuldig haar wangen droog met haar hand, haalde diep adem en zei: ‘Ik dank u daarvoor.’ Snel ging ze weg.

Trevize zei: ‘We doen het licht uit, wachten hier even en vertrekken dan. Blits, zeg Fallom dat ze moet ophouden. En neem natuurlijk ook die fluit mee. Dan gaan we naar het schip als we dat tenminste in het donker vinden kunnen.’

‘Ik vind het wel,’ zei Blits. ‘Er is kleding van mij aan boord en hoe zwak ook, ook dat is Gaia. Gaia kan zonder moeite Gaia vinden.’ En ze verdween in haar kamer om Fallom te halen.

Pelorat zei: ‘Denk je dat ze iets met ons schip gedaan hebben om te voorkomen dat we weggaan?’

‘Daar hebben ze de technologie niet voor,’ zei Trevize grimmig. Toen Blits weer naar binnen kwam met Fallom aan de hand deed Trevize de lichten uit.

Ze zaten zwijgend in het duister voor wat de halve nacht leek, maar misschien een half uur was. Toen ging Trevize langzaam staan en opende de deur. De hemel leek iets meer bewolkt, maar er schenen sterren. Hoog aan de hemel stond Cassiopeia met wat de Aardse zon kon zijn, helder schijnend onderaan. Het was doodstil.

Voorzichtig stapte Trevize naar buiten en gebaarde de anderen dat ze hem volgen moesten. Een van zijn handen viel al haast werktuiglijk op de kolf van zijn neuronische zweep. Hij wist zeker dat hij hem niet nodig zou hebben, maar evenzogoed …

Blits ging voorop. Ze hield Pelorat bij de hand die weer die van Trevize vasthield. Met haar andere hand leidde Blits Fallom en Falloms andere hand hield de fluit vast. Behoedzaam met haar voeten tastend ging Blits de anderen voor in de bijna totale duisternis, geleid, uiterst zwak, door het Gai-aanse van haar kleding aan boord van de Verre Ster.