121956.fb2
Toen Blits hun hut betrad, zei ze: ‘Heeft Trevize jou verteld dat we elk ogenblik de Sprong kunnen gaan maken en de hyperruimte ingaan?’
Pelorat stond gebogen boven zijn monitor. Hij keek op en zei: ‘Nog geen vijf minuten geleden kwam hij me zeggen dat we binnen het halfuur zouden vertrekken.’
‘Ik zie er heel erg tegenop, Pel. Ik heb altijd moeite met die Sprong gehad. Ik krijg zo’n raar gevoel, alsof ik binnenstebuiten gekeerd word.’
Pelorat was verbaasd. ‘Ik heb jou nooit als ruimtevaarder gezien, liefje.’
‘Dat ben ik ook niet en ik bedoel ook niet dat ik het heb over het feit dat ik een onderdeel van Gaia ben. Nee, Gaia zelf heeft nooit behoefte aan ruimtereizen gehad. Juist omdat ik/wij/Gaia zijn, doen ik/wij/Gaia nooit aan ontdekkingstochten, handel of uitstapjes in de ruimte. Maar je moet nu eenmaal iemand bij het toegangsstation hebben …’
‘En wij hadden het geluk jou daar aan te treffen.’
‘Ja Pel.’ Ze keek hem vol genegenheid aan. ‘En af en toe kunnen we er niet onderuit, dan moeten we naar andere stellaire constructies gaan, heel stiekem natuurlijk. Maar stiekem of niet, aan die Sprong ontkomen we niet en als een deel van Gaia springt, voelt heel Gaia dat.’
‘Dat is spijtig,’ zei Pel.
‘Ach, het kon erger. De grote massa van Gaia ondergaat de Sprong niet en het effect wordt dus grotendeels verdund. Maar ik schijn er gevoeliger voor te zijn dan de meeste Gaianen. Zoals ik Trevize alsmaar duidelijk probeer te maken, hoewel alles op Gaia heel Gaia is, zijn de individuele bestanddelen niet identiek. Wij verschillen onderling, maar in mijn geval ben ik toevallig heel erg ontvankelijk voor de Sprong.’
‘Wacht!’ riep Pelorat plotseling uit. ‘Nu weet ik het weer. Trevize heeft het me een keer uitgelegd. Juist in de gewone schepen is die ervaring het onaangenaamst. In een gewoon schip verlaat men het zwaartekrachtveld van de Galaxisvoordat men de ruimte ingaat en bij de terugkeer naar de gewone ruimte gaan we weer dat zwaartekrachtveld in. Het vertrek en de terugkeer zorgen voor dat onaangename gevoel. Maar de Verre Ster is een gravitisch schip. Het is onafhankelijk van de zwaartekracht en verlaat die ook niet echt en komt er dus ook niet echt in terug. En daarom zullen we niets voelen. Dat kan ik je verzekeren, liefje, uit eigen ervaring.’
‘O wat geweldig! Ik wou dat ik dat onderwerp eerder ter sprake had gebracht. Dan zou ik niet zo in de rats gezeten hebben.’
‘En er is nog een voordeel,” zei Pelorat die groeide in de voor hem ongewone rol van astronautisch docent. ‘Een gewoon schip moet zich eerst van grote massa’s als sterren terugtrekken alvorens de Sprong te ondernemen en reist dientengevolge eerst nog een heel eind door de gewone ruimte. En hoe dichter je bij een ster bent, hoe intenser het zwaartekrachtveld en hoe heviger de gewaarwordingen bij de Sprong. Bovendien worden de berekeningen ingewikkelder naarmate dat zwaartekrachtveld intenser is. Het valt niet mee om exact te bepalen in welk gedeelte van de gewone ruimte je na een Sprong belandt.
Maar in een gravitisch schip gaat een Sprong met hoegenaamd geen gewaarwordingen gepaard. Tenslotte heeft dit schip een computer die heel wat geavanceerder is dan gewone computers en hij kan complexe berekeningen uitzonderlijk snel en goed aan. Je hoeft dus niet meer een paar weken door de ruimte te reizen om voldoende afstand van een ster te scheppen. Bij de Verre Ster duurt dit hooguit twee tot drie dagen. Dit wordt veroorzaakt doordat wij niet onderworpen zijn aan een zwaartekrachtveld en dientengevolge aan inertie-effecten. Ik geef toe dat ik dat niet helemaal begrijp, maar dat heeft Trevize me verteld. Dit schip kan dus heel wat sneller accelereren dan een gewoon schip.’
Blits zei: ‘Dat is fijn en het strekt Trev tot eer dat hij dit ongewone schip zo goed kan bedienen.’
Pelorat trok zijn wenkbrauwen een beetje op. Toe, Blits. Zeg toch “Trevize”.’
‘Dat doe ik ook, maar als hij niet in de buurt is, ben ik er niet zo fel op.’
‘Je moet er toch aan denken, hoor, want die kwestie ligt uiterst gevoelig bij hem.’
‘Die kwestie niet. Hij heeft het moeilijk met mij. Hij mag me niet.’
‘Dat is niet waar,’ zei Pelorat op ernstige toon. ‘We hebben het daarover gehad. Nee, nee, nee, kijk nou niet zo kwaad. Ik heb het uitzonderlijk tactvol aan de orde gesteld en hij heeft me bezworen dat hij geen hekel aan jou heeft. Maar hij vertrouwt Gaia niet en het feit dat hij naar jouw planeet de toekomstige mensheid moet modelleren, zit hem ook niet lekker. Daar moet je echt rekening mee houden. Het zal wel beter worden naarmate hij de voordelen van Gaia gaat inzien.’
‘Dat hoop ik maar, maar het is niet alleen Gaia. Wat hij je ook mag zeggen, Pel — en vergeet niet dat hij heel erg op jou gesteld is en je nooit zou willen kwetsen — maar het is een feit dat hij me persoonlijk niet kan uitstaan.’
‘Nee Blits, hoe zou dat nou kunnen!’
‘Niet iedereen is verplicht van mij te houden enkel en alleen omdat jij dat doet, Pel. Ik zal het je uitleggen. Trev oké dan, Trevize — denkt dat ik een robot ben.’
Een blik van stomme verbazing verving de doorgaans stoïcijnse gelaatsuitdrukking van Pelorat. Hij zei: ‘Maar hij kan jou toch niet als een kunstmatig wezen zien!’
‘En waarom niet? Gaia is met behulp van robots gekoloniseerd. Dat is een bekend feit.’
‘Robots kunnen helpen, net als machines dat doen, maar het zijn mensen geweest die Gaia hebben gekoloniseerd, mensen van Aarde. Dat denkt Trevize tenminste. Ik weet dat hij dat denkt.’
‘Gaia heeft geen enkele herinnering aan Aarde, zoals ik jou en Trevize al verteld heb. Maar in onze oudste herinneringen bevinden zich een paar robots. Drieduizend jaar hebben die gewerkt aan de taak om Gaia voor menselijke bewoning geschikt te maken. Ook wij waren toen al bezig met het vormen van een planetair bewustzijn. Dat heeft zo lang geduurd, lieve Pel… En dat is nog een reden waarom onze eerste herinneringen zo vaag zijn, niet omdat Aarde ze uitgewist zou hebben, wat Trevize denkt…’
‘Jawel Blits,’ zei Pelorat zenuwachtig. ‘Maar je had het over die robots.’
‘Nou, toen Gaia gevormd was, zijn die robots vertrokken. Wij wilden geen Gaia met robots want we waren er toen, net als nu, van overtuigd dat op de lange duur robots niet goed voor een menselijke samenleving zijn, of die nu Geïsoleerd dan wel Planetair is. Ik weet niet hoe wij tot die conclusie gekomen zijn maar het kan zijn dat hij gebaseerd is op feiten daterend van het prille begin van de Galactische geschiedenis en dat daarom Gaia’s geheugen niet zo ver reikt.’
‘Als die robots weggegaan zijn …’
‘Jawel, maar stel dat er een paar achtergebleven zijn? En als ik er één van ben? Wie weet vijftienduizend jaar oud? Want dat vermoedt Trevize.’
Pelorat schudde langzaam zijn hoofd. ‘Maar jij bent geen robot.’
‘Weet je dat heel zeker?’
‘Natuurlijk. Jij bent geen robot.’
‘Hoe weet je dat nou?’
‘Blits, ik weet het. Je hebt niets kunstmatigs. En als ik dat niet weet, wie dan wel.’
‘Kan het niet zijn dat ik zo slim vermomd ben tot in het allerkleinste detail, dat ik niet van een levend mens te onderscheiden ben? En hoe zou jij dan het verschil tussen mij en een echt menselijk wezen kunnen zien?’
Pelorat zei: ‘Ik geloof niet dat je zoiets helemaal zou kunnen camoufleren.’
‘Maar als het toch eens waar zou kunnen zijn, wat jij ook denkt?’
‘Ik geloof het niet.’
‘Laten we het dan hypothetisch stellen. Stel, ik was een robot, maar er was niets aan me te zien, hoe zou jij je dan voelen?’
‘Ik … eh .. . ik .. .’
‘Ik zal het nu heel scherp stellen. Zou jij met een robot kunnen vrijen?’
Pelorat knipte plotseling met zijn vingers in de lucht. ‘Weet je, er bestaan inderdaad legenden over vrouwen die op kunstmatige mannen verliefd worden en omgekeerd. Ik heb daar altijd een allegorie in gezien en er nooit de letterlijke waarheid achter gezocht. Golan en ik hadden nog nooit van het woord “robot” gehoord voor we op Sayshell landden, maar nu ik erover nadenk kunnen die kunstmatige mannen en vrouwen best robots zijn geweest. Robots hebben dus kennelijk in de vroegste historie echt bestaan. Dat betekent dat wij die legenden nu anders moeten bezien .. .’
Hij verviel in gepeins en toen Blits enige tijd had gewacht, klapte ze plotseling in haar handen. Pelorat schrok op.
‘Beste Pel,’ zei Blits. ‘Je gebruikt je mythografie om mijn vraag te ontwijken. Die vraag luidde: zou jij met een robot kunnen vrijen?’
Hij keek haar ongelukkig aan. ‘Die absoluut niet van een mens te onderscheiden is?’
‘Dat bedoel ik inderdaad.’
‘Dan komt het mij voor dat een robot die in generlei wijze van een mens te onderscheiden is, zelf een mens is. Als jij zo’n robot was, dan zou je voor mij toch een mens zijn.’
‘Dat wilde ik van je horen, Pel.’
Pelorat zweeg even en zei toen: ‘Luister, liefje, je hebt het me nu horen zeggen en wordt het nu geen tijd om te zeggen dat je een echt menselijk wezen bent en dat ik niet met hypothetische situaties hoef te vechten?’
‘Nee, dat ben ik niet van plan. Jij hebt een menselijk wezen gedefinieerd als een onderwerp dat alle eigenschappen van een menselijk wezen heeft. Als jij vindt dat ik naar behoren die eigenschappen heb, dan is daarmee de discussie afgelopen. Wij hebben een operationele definitie en dat is voldoende. Want hoe weet ik nu zeker dat jij geen robot bent die toevallig niet van een mens is te onderscheiden?’
‘Omdat ik je zeg dat het zo is.’
‘Aha, maar als jij een robot was en niet van een mens te onderscheiden, dan kon je zo ontworpen zijn dat je me geen ander antwoord kon geven. Ja, je kon zelfs zo geprogrammeerd zijn dat je het zelf geloofde. Wij hebben een definitie aangenomen en daar zullen we het mee moeten doen.’
Ze sloeg haar armen om Pelorats nek en kuste hem. De kus werd hartstochtelijker en duurde zolang dat Pelorat met gesmoorde stem zei: ‘Maar we hebben Trevize toch beloofd dat we het hem niet moeilijk zouden maken en dat we op dit schip geen liefdesnestje zullen bouwen.’
Blits smeekte: ‘Laten we ons nou toch gewoon eens laten gaan, wat hebben we met die belofte te maken?’
Maar Pelorat zei verontrust: ‘Dat kan ik niet doen, liefje. Ik weet dat het je irriteert, Blits, maar ik ben een man die altijd met zijn hersens bezig is en het kost me de grootste moeite om me door emoties te laten meeslepen. Dat is mijn leven lang zo geweest en het zal voor anderen wel uiterst irritant zijn. Ik heb nog nooit een vrouw gehad die daar vroeg of laat niet over viel. Mijn eerste vrouw… maar het is denk ik niet passend daarover te discussiëren .. .’
‘Weinig passend, dat klopt, maar er zijn ergere dingen, Pel. Jij bent ook niet mijn eerste minnaar.’
‘O!’ zei Pelorat verslagen, maar toen hij Blits zag glimlachen zei hij: ‘Ik bedoel, natuurlijk niet. Ik had ook nooit kunnen verwachten dat… Hoe dan ook, mijn eerste vrouw vond het niet leuk.’
‘Maar ik wel. Ik vind die eindeloze overgave waarmee jij in je gedachten verdiept raakt, best aantrekkelijk.’
‘Dat kan ik moeilijk geloven, maar ik heb nog iets op mijn lever. Robot of mens, dat doet er niet toe. Daar zijn we het over eens. Maar ik ben een Geïsoleerde en dat weet je. Ik maak geen deel van Gaia uit en als wij intiem zijn, deel jij emoties waar Gaia buiten staat. En als je me heel even een deeltje van Gaia laat zijn, blijft dat nog zo. Ik denk dat je emoties veel heviger zouden zijn als Gaia met Gaia de liefde bedreef.’
Blits zei: ‘Jou beminnen, Pel, is een genot op zich. En meer heb ik niet nodig.’
‘Maar het is niet louter een kwestie van beminnen. Je bent dan jezelf niet. En wat als Gaia het als een perverse afwijking beschouwt?’
‘In dat geval zou ik het weten, want ik ben Gaia. En aangezien jij me genot en geluk geeft, smaakt Gaia dat in meer of mindere mate ook. Als ik zeg dat ik van jou houd, dan betekent dat dat Gaia van jou houdt, hoewel alleen het deeltje dat ik vertegenwoordig die rol is toegewezen. Begrijp je dat dan niet?’
‘Omdat ik een Geïsoleerde ben, kan ik het niet helemaal vatten.’
‘Ik kan wel een vergelijking met het lichaam van een Geïsoleerde maken. Als jij een deuntje fluit, ik noem maar wat, dan wil jouw hele lijf, jij als organisme, dat deuntje fluiten, maar de directe taak is opgedragen aan je lippen, tong en longen. Je rechterteen doet dan niets.’
‘Die kan op de maat meetikken.’
‘Maar dat is niet noodzakelijk voor de daad van het fluiten. Dat meetikken van die teen is geen daad op zich, maar is een reactie op de daad. En alle delen van Gaia kunnen best ook zodanig op mijn emoties inhaken, zoals ik ook bij hen doe.’
Pelorat zei: ‘En het heeft vermoed ik geen zin om daar gêne bij te voelen?’
‘Geen enkele zin.’
‘Maar ik krijg er wel een raar soort van verantwoordelijkheid door. Als ik probeer om jou gelukkig te maken, krijg ik langzamerhand het gevoel dat ik alles van Gaia gelukkig moet maken.’
‘Tot op het laatste atoom… maar dat doe je ook! Jij levert een bijdrage aan het gevoel van gemeenschappelijke vreugde waar ik je af en toe iets van laat voelen. Ik denk dat jouw bijdrage te kort is om meetbaar te zijn, maar die bijdrage is er wel degelijk en als je dat weet, moet het je vreugde vanzelf verhogen.’
Pelorat zei: ‘Ik wou dat ik zeker wist dat Golan het een hele poos druk heeft met de manoeuvre naar de hyperruimte. En dat hij voorlopig in de cockpit blijft.
‘Jij wilt dus gaan wittebroodsweken, hè?’
‘Nou en of!’
‘Pak dan een vel papier en schrijf daarop “Wittebroodsweken” of iets dergelijks, plak het buiten op de deur en als hij dan nog binnen wil komen, is dat zijn probleem.’
Dat deed Pelorat. En het gebeurde tijdens de genoeglijke gebeurtenis daarop dat de Verre Ster de Sprong maakte. Maar zowel Pelorat als Blits voelde daar niets van, en zo ze het toch hadden gevoeld, zouden ze er geen aandacht aan besteed hebben.
Pelorat had Trevize enkele maanden geleden leren kennen en was toen pas van Terminus afgereisd. Tot aan die tijd, langer dan een halve eeuw (Galactische tijd), had hij de planeet geen moment verlaten.
Naar eigen overtuiging was hij in die paar maanden een echte ruimtevaarder geworden. Hij had drie planeten bezocht: Terminus natuurlijk, Sayshell en Gaia. Op de monitor zag hij nu een vierde planeet, hoewel dat een door de computer gemaakte projectie was. Die vierde planeet heette Comporellen.
En voor de vierde keer voelde hij een lichte teleurstelling. Dat gevoel beving hem altijd als hij vanuit de ruimte op een bewoonde planeet neerkeek, want onveranderlijk had hij zich werelddelen voorgesteld die scherp tegen water afstaken; en zo het een droge planeet was, verlangde zijn fantasie dat meren scherp afstaken tegen het omringende land.
Maar dat was nooit het geval.
Als een wereld bewoonbaar was, had die zowel een atmosfeer als een hydrosfeer. En als hij water en lucht had, had hij ook wolken; en als hij wolken had, werd het zicht op de planeet automatisch vaag en duister. En dus keek Pelorat weer neer op witte wervels en slierten met af en toe een stukje bleekblauw of roestbruin.
Hij vroeg zich somber af of iemand wel zijn eigen planeet op een monitor van een hoogte van driehonderdduizend kilometer kon herkennen. Hoe kon je nu de ene wolkenmassa van de andere onderscheiden?
Blits keek bezorgd naar Pelorat. ‘Wat is er, Pel? Je kijkt zo ongelukkig.’
‘Ik ben erachter gekomen dat alle planeten vanuit de ruimte bekeken op elkaar lijken.’
Trevize zei: ‘En wat zou dat, Janov? Dat geldt toch voor elke kustlijn op Terminus als die aan de horizon verschijnt, tenzij je weet waarnaar je zoekt: een speciale bergtop, een bijzondere kustformatie, dat soort dingen.’
‘Dat zal wel,’ zei Pelorat die duidelijk niet tevreden was gesteld. ‘Maar waar moet je in een massa bewegende wolken naar kijken? En al probeer je dat, voordat je weet waar je bent, zit je alweer aan de donkere kant van de planeet.’
‘Kijk nou eens geconcentreerder, Janov. Als je de vorm van de wolken beziet, dan merk je dat ze de neiging hebben in een patroon te vallen dat rond de planeet cirkelt vanuit een middelpunt. Dat middelpunt is ongeveer bij een van de polen.’
‘Welke?’ vroeg Blits geïnteresseerd.
‘Aangezien de planeet, vanuit onszelf bekeken, kloksgewijs roteert, kijken wij per definitie op de zuidpool neer. Aangezien dat middelpunt ongeveer op vijftien graden van de terminator zit — dat is de overgang tussen dag en nacht — en de planeet eenentwintig graden ten opzichte van de loodlijn van zijn omwentelingsvlak gekanteld is, bevinden we ons ofwel in het midden van de lente of in het hartje van de zomer. Dat hangt ervan af of de pool zich van of naar de terminator beweegt. De computer kan die baan berekenen en hem vrijwel ogenblikkelijk aan me doorgeven als ik dat zou willen. De hoofdstad bevindt zich ten noorden van de evenaar en het is dus óf hartje herfst óf hartje winter.’
Pelorat fronste zijn voorhoofd. ‘En kun je dat allemaal daaruit afleiden?’ Hij keek naar de wolkenlaag alsof hij verwachtte dat die met hem kon en wilde spreken, maar dat gebeurde natuurlijk niet.
‘Niet alleen dat,’ zei Trevize, ‘maar kijk nou eens naar die poolstreken. Daar zijn geen onderbrekingen in het wit. Er zijn natuurlijk wel onderbrekingen, maar door die gaten zie je ijs en het is dus een kwestie van wit op wit.’
‘Dat mag je inderdaad bij de polen verwachten,’ zei Pelorat.
‘Zeker bij bewoonbare planeten. Levenloze planeten kunnen geen lucht of water bevatten en soms kun je aan bepaalde zaken aflezen dat het geen waterwolken zijn of dat dat ijs geen waterijs is. Deze planeet heeft die kenmerken niet. We weten dus dat we op waterwolken en waterijs neerkijken.
Voorts zien we een gebied van ononderbroken wit aan de dagzijde van de terminator. En voor het getrainde oog is die vlek groter dan normaal. Bovendien kun je als je goed kijkt een oranje schittering zien, het is heel zwak gereflecteerd licht en dat betekent dat Comporellens zon veel koeler is dan die van Terminus. Hoewel Comporellen dichter bij zijn zon staat dan Terminus bij de zijne, is hij toch niet zo dichtbij dat hierdoor de lagere temperatuur van die ster gecompenseerd wordt. Ergo, Comporellen is voor een bewoonbare wereld behoorlijk koud.’
‘Het is voor jou net een film, hè?’ zei Pelorat bewonderend.
‘Laat je niet te veel overdonderen,’ zei Trevize en hij glimlachte vol genegenheid. ‘De computer heeft mij de statistieken van deze wereld verschaft met inbegrip van de lage temperatuur. Het is heel gemakkelijk om met voorkennis iets te deduceren. Comporellen staat feitelijk voor een ijstijd en zou daar al in zitten als de configuratie van de werelddelen daar wat meer op gericht was.’
Blits beet op haar onderlip. ‘Ik hou niet van een koude wereld.’
‘We hebben warme kleding,’ zei Trevize.
‘Dat doet er niet toe. Mensen zijn niet echt voor een koud klimaat geschapen. Wij hebben geen dikke vacht of veren of een onderhuidse vetlaag. Als een wereld een koud klimaat heeft, dan getuigt dat van een zekere onverschilligheid jegens het welzijn van zijn eigen elementen.’
Trevize zei: ‘Is Gaia een milde planeet?’
‘Het grootste deel wel. Er zijn koude streken voor aan kou aangepaste planten en dieren en er zijn hete streken voor hittebestendige flora en fauna, maar het overgrote deel van de planeet heeft een mild klimaat. Het wordt daar nooit ongerieflijk heet of koud voor de bewoners, met inbegrip natuurlijk van mensen.’
‘Natuurlijk de mensen. Alle delen van Gaia zijn levend en gelijk, inaar sommige, zoals de mensheid zijn wat meer gelijk dan de rest.’
‘Doe nou niet zo stom-sarcastisch,’ zei Blits geërgerd. ‘Het niveau en de intensiteit van het bewustzijn zijn belangrijk. Een menselijk wezen is nuttiger voor Gaia dan een rotsblok van hetzelfde gewicht. En de eigenschappen en functies van Gaia als totaal zijn dan ook vooral op menselijk welzijn gericht, maar niet zoveel als in jullie Geïsoleerde werelden. En vergeet niet dat soms de rollen worden omgedraaid als dat voor Gaia als totaal nodig is. Zo kan het belang van zeg maar de stenen en rotsen in de korst van de planeet hoger aangeslagen worden. Als daar geen aandacht aan besteed wordt, kan het geheel lijden. We zouden toch niet graag een onnodige vulkanische uitbarsting willen hebben, nietwaar?’
‘Nee,’ zei Trevize. ‘Geen onnodige.’
‘Je bent niet erg onder de indruk, hè?’
‘Luister,’ zei Trevize. ‘Wij hebben planeten die kouder of warmer dan het gemiddelde zijn; werelden die voornamelijk tropische oerwouden zijn en werelden die kolossale savannes zijn. Geen twee werelden zijn gelijk, maar elk daarvan is een tehuis voor degenen die eraan gewend zijn. Ik ben aan de relatieve mildheid van Terminus gewend — je mag zeggen dat we onze planeet op zijn Gaiaans getemd hebben — maar af en toe wil ik weg wezen, om weer wat anders te beleven. Weet je, Blits, wat wij hebben? Variatie! En dat heeft Gaia niet. Als Gaia zich uitbreidt tot Galaxis, moet dan elke planeet in de Galaxis gedwongen worden zich mild op te stellen? Zo’n eentonigheid zou wel eens onverdraaglijk kunnen zijn.’
Blits zei: ‘Als dat zo is, en als variatie noodzakelijk is, nou, dan wordt die variatie toch gehandhaafd?’
‘Als een geschenk zogezegd van het centrale comité,’ zei Trevize droogjes. ‘En dan nog met mondjesmaat. Nee, laat het maar aan de natuur over.’
‘Maar jullie hebben het ook niet aan de natuur overgelaten. Elke bewoonbare wereld in de Galaxis is bijgeschaafd, op maat gemaakt voor de mens. Elk daarvan werd aangetroffen in een staat die voor de mens niet geschikt was, en elk daarvan is zo aangenaam mogelijk voor de mens gemaakt. Als deze wereld koud is, dan weet ik zeker dat dat komt omdat de bewoners hem niet konden verwarmen zonder onacceptabele kosten. En bovendien weet ik zeker dat die gebieden waar zij wonen zo goed en zo kwaad als dat kon, warm zijn gemaakt. Je hoeft dus niet zo superieur te suggereren dat jullie alles aan de natuur overlaten.’
Trevize zei: ‘Jij spreekt natuurlijk namens Gaia?’
‘Ik spreek altijd namens Gaia. Ik ben Gaia.’
‘Als Gaia dan zo overtuigd is van zijn eigen superioriteit, waarom hebben jullie dan mijn beslissing nodig? Waarom ga je niet gewoon zonder mij verder?’
Blits zweeg even alsof ze zich wilde concentreren. Ze zei: ‘Omdat het niet verstandig is om te veel op jezelf te vertrouwen. Wij zien natuurlijk onze deugden scherper dan onze ondeugden. We willen dolgraag het juiste doen; niet datgene wat ons als juist voorkomt, maar wat objectief gesproken juist is, zo er al zoiets als objectiviteit bestaat. Jij was voor ons de meest directe weg naar die objectiviteit en dus laten we ons door jou leiden.’
‘Zo objectief juist,’ zei Trevize met trieste stem, ‘dat ik mijn eigen beslissing niet kan begrijpen en dat ik naar rechtvaardiging zoek.’
‘Die zul je vinden,’ zei Blits.
‘Laten we het hopen,’ zei Trevize.
‘Als ik het zo mag zeggen, ouwe makker,’ zei Pelorat, ‘dan lijkt het me dat Blits deze ronde op punten heeft gewonnen. Waarom erken je het feit niet dat haar argumenten een rechtvaardiging zijn voor jouw beslissing dat de mensheid op de golf van Gaia verder moet gaan?’
‘Omdat ik die argumenten niet kende toen ik mijn beslissing nam,’ zei Trevize bars. ‘Ik wist absoluut niets van Gaia. Iets anders heeft me beïnvloed, althans op zijn minst onbewust, iets dat niet van Gaia afhankelijk is maar op iets fundamentelers berust. En daar moet ik achter zien te komen.’
Pelorat stak verzoenend een hand op. ‘Niet kwaad worden, Golan.’
‘Ik ben niet kwaad. Ik leef alleen maar onder een ondraaglijke spanning. Ik wil niet dat alle ogen van de Galaxis op mij gericht zijn.’
Blits zei: ‘Ik begrijp hoe je je voelt, Trevize en het spijt me echt dat jouw unieke persoonlijkheid je op deze post gedwongen heeft. Wanneer landen we op Comporellen?’
‘Over drie dagen,’ zei Trevize. ‘En dat kan pas als we eerst bij een van de toelatingssatellieten zijn ingeklaard.’
Pelorat zei: ‘Dat moet toch geen enkele moeilijkheid opleveren?’
Trevize haalde zijn schouders op. ‘Dat hangt ervan af hoeveel schepen op weg naar de planeet zijn en hoeveel toelatingssatellieten die heeft en bovenal van specifieke regels die beschikken of je al dan niet mag landen. Dat soort regels verandert van tijd tot tijd.’
Pelorat zei verontwaardigd: ‘Wat bedoel je met die opmerking dat we niet mogen landen? Hoe kunnen ze burgers van de Foundation de toegang weigeren? Maakt Comporellen dan geen deel uit van de gemeenschap van Foundation-planeten?’
‘Nou eh … ja en nee. De juristen zijn daar nog niet helemaal uit en ik weet niet hoe Comporellen het interpreteert. Ik denk dat het in theorie mogelijk is dat we niet mogen landen, maar die kans acht ik niet groot.’
‘En wal als het toch gebeurt?’
‘Dat weet ik nog niet,’ zei Trevize. ‘Laten we maar afwachten voor we ons te sappel maken over noodplannen.’
Ze waren nu zo dicht bij Comporellen dat die zonder telescoop al duidelijk een bolvorm aannam. Maar toen de telescoop de beelden ging vergroten, konden ook de toelatingsstations gezien worden. Die staken verder de ruimte in dan de andere objecten die in een baan rond de planeet cirkelden en ze waren uitstekend verlicht.
Omdat de Verre Ster de planeet vanaf de zuidpool benaderde, bevond de helft van de globe zich constant in het zonlicht. De toelatingsstations aan de nachtzijde waren natuurlijk vooral als lichtjes zichtbaar. Ze zweefden gelijkmatig verdeeld in hun baan rond de planeet. Zes stations waren zichtbaar (plus natuurlijk zes aan de dagzijde) en ze cirkelden om Comporellen met dezelfde snelheid.
Pelorat was toch een beetje onder de indruk van het schouwspel en hij zei: ‘Ik zie ook lichten die dichter bij de planeet zijn. Wat zijn dat?’
Trevize zei: ‘Ik ken de details van de planeet niet, dus ik kan het je niet zeggen. Het kunnen fabrieken zijn of laboratoria of observatiepunten, maar het is ook mogelijk dat het bevolkte stadsschepen zijn. Sommige planeten hebben hun kunstmanen het liefste aan de donkere zijde, op de toelatingsstations na. Terminus doet dat, om maar een voorbeeld te noemen. Comporellen bekijkt die zaken zo te zien wat liberaler.’
‘Naar welk ontvangststation gaan we, Golan?’
‘Dat moeten zij bepalen. Ik heb een verzoek ingediend om op Comporellen te landen en we zullen straks wel aanwijzingen krijgen waar we naartoe moeten en ook wanneer. Het hangt voornamelijk af van hoeveel schepen momenteel op inklaring wachten. Als er per station een stuk of tien schepen zijn, hebben we geen keus. Dan moeten we geduld hebben.’
Blits zei: ‘Ik ben pas twee keer in de hyperruimte geweest en beide keren ging ik naar Sayshell of daar in de buurt. Ik heb nog nooit zo ver gereisd.’
Trevize keek haar scherp aan. ‘Wat doet dat ertoe? Jij bent toch nog steeds Gaia, of niet?’
Even keek Blits geïrriteerd maar toen barstte ze in verlegen gegiechel uit. ‘Ik moet toegeven dat je me deze keer te pakken hebt, Trevize. Het woord “Gaia” kent twee betekenissen. Je kunt er de fysieke planeet mee aanduiden als een vast bolvormig object in de ruimte. Maar het woord is ook van toepassing op het levende voorwerp, de globe zelf inbegrepen. We zouden eigenlijk voor deze twee concepten twee verschillende woorden moeten bezigen, maar Gaianen weten uit de context altijd welk Gaia bedoeld wordt. Maar ik kan begrijpen dat een Geïsoleerde daar soms moeite mee heeft.’
‘Oké dan,’ zei Trevize, ‘nu je weet dat je vele duizenden parsecs van Gaia als globe bent, vraag ik je, maak je nog steeds deel uit van Gaia als een organisme?’
‘Als je naar dat organisme verwijst, inderdaad, dan ben ik nog steeds Gaia.’
‘Wordt die band niet minder?’
‘Niet in wezen. Ik heb je al verteld dat die band complexer wordt naarmate ik verder in de hyperruimte ben, maar ik blijf ook dan Gaia.’
Trevize zei: ‘Is het ooit bij je opgekomen dat Gaia als een Galactisch monstrum beschouwd kan worden: een monster met tentakels die overal naar toe gaan? Je hoeft maar een paar Gaianen op elk van de bewoonde planeten te zetten en dan heb je al praktisch iets dat Galaxia genoemd kan worden. Dat hebben jullie trouwens eerder ook al gedaan. Waar zitten die Gaianen van jullie? Ik neem aan dat er op Terminus een of meer zijn, net als op Trantor. Maar om hoeveel planeten gaat het eigenlijk?’
Blits keek nu duidelijk ongelukkig. ‘Ik heb je gezegd dat ik niet tegen je zal liegen, Trevize, maar dat wil niet zeggen dat ik me verplicht voel jou de hele waarheid te vertellen. Er zijn zaken die jij niet hoeft te weten en de positie en de identiteit van delen van Gaia behoren daartoe.’
‘Hoef ik de reden van die tentakels niet te weten, Blits, zelfs als ik niet weet waar ze zijn?’
‘Zo denkt Gaia er inderdaad over.’
‘Maar ik mag toch zeker wel raden, hè? Jullie voelen je als de politiemannen van de Galaxis.’
‘Wij willen zeer graag een stabiel en veilig Galaxis; vreedzaam en welvarend. Het Seldon Plan, zoals dat in eerste instantie door Hari Seldon is ontworpen, had tot doel een Tweede Galactisch Imperium mogelijk te maken, een rijk stabieler en handzamer dan het Eerste is geweest. En tot dusver heeft dat Plan, waaraan constant door de Tweede Foundation is gesleuteld, het aardig gedaan.’
‘Maar Gaia wil geen Tweede Galactisch Imperium in de klassieke zin van het woord. Jullie willen Galaxia, een levende Galaxis.’
‘Aangezien jij dat toestaat, hopen we dat het in de toekomst daarvan komt. Als jij nee had gezegd, hadden we ons op Seldons Tweede Imperium gericht en hadden we dat zo veilig mogelijk willen maken.’
‘Maar wat mankeert er aan …’
Zijn oor ving een zacht gezoem op. Trevize zei: ‘De computer geeft me een seintje. Het zal wel met de inklaring te maken hebben. Ik ben zo terug.’
Hij stapte de cockpit in en legde zijn handen op de twee handsilhouetten van de monitor. Hij kreeg inderdaad aanwijzingen hoe en wanneer hij zich naar een van de stations moest verplaatsen: de coördinaten vanuit de lijn die Comporellens centrum verbond met de Noordpool, plus aanwijzingen over de route.
Trevize seinde over dat hij akkoord ging en wachtte af.
Het Seldon Plan! Daar had hij allang niet meer aan gedacht. Het Eerste Galactische Imperium was in elkaar gestort en vijfhonderd jaar lang had de Foundation kunnen groeien, aanvankelijk wedijverend met het Imperium en vervolgens vanaf diens ruïnes; zoals het Plan had voorzien.
Daar was die onderbreking van het Muildier geweest die enige tijd een zeer serieuze bedreiging voor dat plan was geweest, een plan dat in gruzelementen dreigde te vallen, maar de Foundation had het overleefd, vermoedelijk met de hulp van de nog steeds verborgen Tweede Foundation en mogelijk met de hulp van de nog beter verborgen Gaia.
En nu leek het Plan door iets bedreigd te worden dat zo mogelijk nog gevaarlijker was dan het Muildier. Nu zou het Plan omgebogen worden van een vernieuwd Imperium tot iets wat totaal anders was dan de geschiedenis had beleefd: Galaxia. En daar had hijzelf zijn goedkeuring aan verleend.
Maar waarom? Bevatte het Plan een fout? Een basisfout?
En opeens wist Trevize dat die fout inderdaad bestond en ook waar die fout in school; dat had hij geweten op het moment dat hij zijn beslissing nam, maar die wetenschap… als er van zoiets gesproken mocht worden … verdween even snel als hij opgekomen was en liet geen enkele herinnering na.
Misschien was het een illusie; toen hij zijn beslissing genomen had en nu. Hij wist per slot niets van het Plan op de axioma’s na die psychohistorie tot een wetenschap maakten. Maar verder kende hij geen details en van de daarin verwerkte wiskunde wist hij nog veel minder.
Hij sloot zijn ogen en dacht na.
Er was niets.
Kon het door de macht die de computer aan hem overdroeg komen? Hij legde zijn handen op de monitor en voelde de warmte van de computer die hen omsloot. Hij sloot zijn ogen en dacht weer na. ..
Er was nog steeds niets.
De Comporelliaan die aan boord kwam droeg een holografisch identiteitsbewijs. Zijn bol, lichtbehaard gezicht werd er opmerkelijk exact door weergegeven en onder het kaartje stond zijn naam: A. Kendray.
Hij was nogal klein en zijn lijf was even mollig als zijn gezicht. Hij leek een aangename, vlotte figuur en hij was duidelijk onder de indruk van het schip.
Hij zei: ‘Hoe bent u zo snel hier gekomen? We hadden u pas over twee uur verwacht.’
‘Het is een nieuw model,’ zei Trevize even beleefd als vaag.
Kendray was echter niet zo onnozel als hij eruit zag. Hij stapte de cockpit in en zei meteen: ‘Gravitisch?’
Trevize zag de zin er niet van in om iets te ontkennen dat kennelijk zo voor de hand liggend was. Toonloos zei hij: ‘Inderdaad.’
‘Heel interessant. Ik heb er wel eens van gehoord, maar er nog nooit een gezien. Motoren in de scheepshuid?’
‘Klopt.’
Kendray keek naar de computer. ‘En hetzelfde zeker met de computercircuits?’
‘Inderdaad. Dat hebben ze me tenminste verteld, maar ik heb er nooit naar gekeken.’
‘Mooi zo. Ik heb alleen de vaste bescheiden nodig; motornummer, plaats van de fabriek, identificatie-code, enfin, u weet het wel. Ik weet zeker dat het allemaal in de computer zit en hij kan ongetwijfeld binnen de halve seconde de kaart produceren die ik nodig heb.’
Het duurde een heel klein beetje langer. Kendray keek weer om zich heen. ‘Bent u drieën de enigen aan boord?’
Trevize zei: ‘Dat klopt.’
‘Levende dieren? Planten? Gezondheid?’
‘Nee, nee en goed,’ zei Trevize bruusk.
‘Ahem!’ zei Kendray die aantekeningen maakte. ‘Wilt u even uw hand hierop houden? Het is maar een formaliteit. Rechterhand, graag.’
Trevize keek wantrouwend naar het apparaat. Die soort dingen werd steeds meer gebruikt en kreeg steeds meer mogelijkheden. Je kon bijna de achterlijkheidsgraad van een wereld bepalen door een blik op de gebezigde micro-detector. Er waren steeds meer werelden die zoiets bezaten, hoe achterlijk ze verder ook waren. Het was begonnen toen het Imperium in zijn nadagen was, en elk deel er steeds meer belang bij had om zich tegen de ziekten en vreemde organismen van bezoekers te beschermen.
‘Wat is dat?’ vroeg Blits op zachte, geïnteresseerde toon. Ze hield haar hoofd scheef.
Pelorat zei: ‘Ze noemen dat geloof ik een micro-detector.’
Trevize zei: ‘Er is niks geheimzinnigs aan. Het is een apparaat dat automatisch een deel van je lichaam onderzoekt, van binnen en buiten. Het kijkt naar schadelijke micro-organismen.’
‘En ze classificeren die micro-organismen ook,’ zei Ken-dray en hij was zichtbaar trots. ‘Deze is hier op Comporellen ontwikkeld. En neemt u me niet kwalijk, maar ik wil nog altijd uw rechterhand.’
Trevize plaatste zijn rechterhand in het toestel en keek naar een reeks van rode puntjes die over horizontale lijnen dansten. Kendray drukte op een knop en terstond verscheen er een facsimile in kleur. ‘Als u hier even wilt tekenen?’ vroeg hij.
Dat deed Trevize. ‘En hoe slecht gaat het met mij?’ vroeg hij. ‘Ik ben toch hoop ik niet in levensgevaar.’
Kendray zei: ‘Ik ben geen medicus, dus ik kan het niet helemaal zeggen, maar ik zie geen enkel teken waardoor ik u weg moet sturen of in quarantaine plaatsen. En dat is het enige waar ik mee te maken heb.’
‘Dan heb ik wel veel geluk gehad,’ zei Trevize droog. Hij schudde zijn hand die nog natintelde.
‘Nu u, meneer,’ zei Kendray.
Pelorat stak zijn hand aarzelend in het toestel en tekende toen het facsimile af.
‘Nu u, mevrouw?’
Enkele ogenblikken later staarde Kendray naar het resultaat. Hij zei: ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien.’ Hij keek vol ontzag naar Blits. ‘U scoort op alle punten negatief.’
Blits glimlachte innemend. ‘Is me dat even fijn!’
‘Jazeker, mevrouw. En ik benijd u.’ Hij keek naar het eerste facsimile en zei: ‘Uw identiteitsbewijs graag, mijnheer Trevize.’
Trevize gaf hem het document. Kendray keek verrast op. ‘U bent Raadsheer van de Wetgevende Macht van Terminus?’
‘Inderdaad.’
‘En u bekleedt een zeer hoge plaats in de Foundation?’
Trevize zei koel: ‘Dat is zo. En kunnen we nu snel even de formaliteiten afwikkelen?’
‘Bent u de kapitein van dit schip?’
‘Ja.’
‘Doel van uw bezoek?’
‘Veiligheid van de Foundation, en meer krijgt u niet van me te horen. Begrijpt u me?’
‘Inderdaad meneer. Hoe lang denkt u te blijven?’
‘Dat weet ik nog niet. Misschien wel een week.’
‘Uitstekend, meneer. En deze andere heer?’
‘Dat is dr. Janov Pelorat,’ zei Trevize. ‘Daar staat zijn handtekening en ik sta voor hem garant. Hij is wetenschapper op Terminus en mijn adviseur in deze missie.’
‘Dat begrijp ik, meneer, maar ik moet echt wel zijn identificatie zien. Regels zijn nu eenmaal regels, vrees ik. Ik hoop dat u dat begrijpt.’
Pelorat liet zijn papieren zien.
Kendray knikte. ‘En nu u, juffrouw.’
Trevize zei snel: ‘U hoeft u niet met de dame te bemoeien. Ik sta voor haar in.’
‘Dat kan wel zijn, meneer, maar ik moet toch een identiteitsbewijs zien.’
Blits zei: ‘Maar ik heb helemaal geen identiteitsbewijs.’
Kendray fronste zijn voorhoofd. ‘Wat bedoelt u?’
Trevize zei: ‘De jongedame heeft ze niet meegenomen. Een vergissing. Maar het is volstrekt in orde. Ik aanvaard de volle verantwoordelijkheid voor haar.’
Kendray zei: ‘Ik wou dat dat mogelijk was, meneer, maar helaas, dat is verboden. Het is mijn verantwoordelijkheid. Gezien de omstandigheden is het ook niet vreselijk belangrijk. Ik neem aan dat de jongedame van Terminus komt?’
‘Nee, dat is niet zo.’
‘Van ergens in het gebied van de Foundation dan?’
‘Om u de waarheid te zeggen: ook dat niet.’
Kendray keek nadenkend naar Blits en toen weer naar Trevize. ‘Dan wordt het moeilijk, Raadsheer. Het kan nogal lang duren eer we een duplicaat van een non-Foundationwereld hebben. En aangezien u geen inwoner van de Foundation bent, juffrouw Blits, moet ik de naam van uw geboorteplaneet hebben en van de wereld waarop u woont. Dan zullen we voorts op de duplicaten moeten wachten.’
Trevize zei: ‘Luister eens, meneer Kendray. Ik zie absoluut geen reden waarom we opgehouden moeten worden. Ik ben een vooraanstaand ambtenaar van de Foundation en ik ben hier op een uiterst belangrijke missie. Die kan ik echt niet door triviaal papiergedoe laten ophouden.’
‘Ik heb er niet over te beslissen, Raadsheer. Als het aan mij lag, kon u zo Comporellen binnengaan, maar ik heb een heel dik boek met reglementen en ik mag niets doen zonder dat boek, anders kom ik in de grootste problemen. Maar ongetwijfeld zal er beneden op Comporellen iemand van de regering zijn die u verwacht. Als u me zegt wie dat is, kan ik contact met hem opnemen en als hij zegt dat ik u door moet laten, kunt u gaan.’
Trevize aarzelde een ogenblik. ‘Dat zou politiek heel moeilijk zijn, meneer Kendray. Mag ik met uw directe superieur praten?’
‘Dat kan, maar niet zomaar …’
‘Ik weet zeker dat hij meteen zal komen als hij hoort dat hij met een hoge vertegenwoordiger van de Foundation te maken heeft.’
‘Onder ons gezegd, meneer,’ zei Kendray. ‘Dit zou de zaak alleen nog maar verergeren. Wij vallen niet onder de autoriteit van de Foundation, begrijpt u. Wij vallen onder de noemer Geassocieerd Bondgenoot en die positie nemen we heel serieus. De mensen op onze planeet willen in genen dele als marionetten van de Foundation beschouwd worden. Ik gebruik even de gangbare uitdrukking, u begrijpt me wel. En van de weeromstuit worden we dan opstandig. Mijn superieur verwacht extra punten op zijn conduite-staat als hij inderdaad zou weigeren een speciale gunst aan een vertegenwoordiger van de Foundation te verlenen.’
Trevizes gezicht betrok. ‘En dat geldt ook voor u?’
Kendray schudde zijn hoofd. ‘Ik sta buiten de politiek, meneer. Ik krijg nergens bonuspunten voor. Ik mag al blij zijn dat ze mij mijn salaris betalen. Maar ik kan wel degelijk minpunten krijgen. Ik kan zo gedegradeerd worden. Ik zou wel willen dat dat anders was.’
‘Gezien mijn positie kan ik het een en ander voor u doen.’
‘Nee meneer. Het spijt me als dit brutaal klinkt, maar ik geloof niet dat u daartoe bij machte bent. En meneer, ik word er bijna verlegen van, maar biedt u me alstublieft niet iets waardevols aan. Ambtenaren die hieraan toegeven worden ten voorbeeld gesteld en ze weten tegenwoordig precies hoe ze de informatie bij hen los moeten krijgen.’
‘Het was niet mijn bedoeling u om te kopen. Ik dacht er alleen maar aan wat de Burgemeester van Terminus u kan aandoen als u mijn missie bemoeilijkt.’
‘Raadsheer, ik ben volmaakt veilig zolang ik me aan de reglementen houd. Als hoge figuren van het Presidium van Comporellen in moeilijkheden met de Foundation komen, is dat hun zaak, niet de mijne. Maar ik wil u wel helpen, meneer. Ik kan u en dr. Pelorat met uw schip doorlaten. Als u juffrouw Blits nu achterlaat bij het toegangsstation, houden we haar hier een poosje en mag ze naar beneden zodra de duplicaten binnen zijn. Maar als die papieren om de een of andere reden niet ter beschikking komen, sturen we haar per omgaande naar haar wereld terug. En ik vrees dat iemand daarvan de kosten zal moeten dragen.’
Trevize zag hoe benauwd Pelorat keek en zei: ‘Mag ik u even privé in de cockpit spreken, meneer Kendray?’
‘Uitstekend, maar ik kan niet te lang aan boord blijven, anders volgen er vragen.’
‘Dit duurt niet lang,’ zei Trevize.
Aangekomen in de cockpit maakte Trevize met veel misbaar de deur ostentatief dicht en zei toen op gedempte toon: ‘Ik heb heel veel gereisd, meneer Kendray, maar nergens heb ik met zo’n staaltje van bureaucratie te maken gehad, en zeker niet als het burgers van de Foundation gold en hooggeplaatsten van de Foundation.’
‘Maar de jonge dame is niet van de Foundation.’
‘Zelfs dan nog niet.’
Kendray zei: ‘Dat soort zaken verloopt in een ritme. We hebben een paar schandaaltjes gehad en op dit ogenblik kennen ze geen pardon. Als u het volgende jaar terugkomt is er misschien geen enkel probleem, maar op dit ogenblik kan ik niets doen.’
‘Probeer het eens, meneer Kendray,’ zei Trevize en zijn stem klonk warm. ‘Ik zal open kaart met u spelen en een beroep op u doen, van man tot man. Pelorat en ik zijn al een poos op deze missie. Hij en ik. Alleen hij en ik. We zijn goede vrienden, maar het kan wat eenzaam worden, als u me begrijpt. En Pelorat is deze jongedame een poos geleden tegen het lijf gelopen. Ik hoef u niet te vertellen wat er gebeurd is, maar we hebben besloten haar maar op sleeptouw te nemen. Daar blijven wij gezond bij, als we af en toe van haar gebruik kunnen maken.
Het probleem is nu dat Pelorat op Terminus, thuis dus, een relatie heeft. Ik ben vrij, begrijpt u, maar Pelorat is al een oudere man en op zijn leeftijd word je soms een beetje… wanhopig. En tegelijkertijd krijgt hij een emmer ellende over zich heen als hier iets van mocht uitlekken op Terminus. Als hij dan thuiskomt, zwaait er wat… Begrijp me alstublieft niet verkeerd. Er is geen kwaad geschied. Juffrouw Blits, zo noemt ze zichzelf en ze mag gerust een zegen genoemd worden, is bepaald niet met veel hersenen gezegend. Daar hebben we haar ook niet voor meegenomen. Is het nodig dat ze vermeld wordt? Kunt u niet gewoon noteren dat alleen Pelorat en ik met het schip gekomen zijn. Alleen wij tweeën staan officieel op Terminus ingeschreven. Die vrouw hoeft toch niet per se in de stukken te staan. Ze is per slot volmaakt vrij van enige ziekte. Dat hebt u zelf kunnen constateren.’
Kendray trok een lelijk gezicht. ‘Ik wil het u niet echt moeilijk maken. Ik begrijp de situatie en geloof me, ik leef met u mee. Weet u, het is geen lolletje, dat baantje van mij, maand in maand uit op dit station. En erg wijs word ik er ook niet van.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘En ik heb ook een vrouw, dus dat punt begrijp ik best. Maar weet u, als ik u door zou laten en ze komen erachter dat de dame geen papieren heeft, dan belandt ze in de gevangenis. En u en meneer Pelorat komen dan zo zwaar in de nesten te zitten dat ze het heus wel op Terminus zullen horen. En ik raak dan zeker mijn baan kwijt.’
‘Meneer Kendray,’ zei Trevize, ‘vertrouw op mij. Eenmaal op Comporellen ben ik veilig. Ik kan met enkele personen daar mijn missie bespreken en als dat gebeurd is, is er geen vuiltje aan de lucht. Ik accepteer de volle verantwoordelijkheid voor wat er hier gebeurd is zo er problemen van komen, hetgeen ik betwijfel. En bovendien zal ik aandringen op uw bevordering en die zult u gegarandeerd krijgen. Want ik zorg er wel voor dat Terminus iedereen aanpakt die niet meewerkt. En Pelorat komt zo niet in de nesten.’
Kendray zei aarzelend: ‘Goed dan. Ik laat u door, maar ik moet u waarschuwen. Vanaf dit ogenblik ga ik zoeken naar een manier om me in te dekken voor het geval het mis mocht gaan en ik zal geen hand naar u uitsteken. Bovendien weet ik hoe dat soort dingen op Comporellen geregeld wordt en u niet. Geloof me, Comporellen is niet zo gemakkelijk voor mensen die buiten het potje pissen.’
‘Bedankt, meneer Kendray,’ zei Trevize. ‘Er komen geen moeilijkheden. Dat verzeker ik u.’
Ze waren erdoor. Het toegangsstation was geslonken tot een snel zwakker wordende ster achter hen en over enkele uren zouden ze door de wolkenlaag dringen.
Een gravitisch schip hoefde niet middels een reeks van trage spiralen af te remmen, maar kon ook weer niet loodrecht omlaag duiken. Vrij van zwaartekracht betekende nog niet vrij van luchtweerstand. Het schip kon in een rechte lijn dalen, maar deze manoeuvre moest met de nodige voorzichtigheid gebeuren en vooral niet te snel.
‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Pelorat die keek of hij niet wist hoe hij het had. ‘Met al die wolken kan ik niet zien waar we naartoe gaan, ouwe makker.’
‘Ik ook niet,’ zei Trevize, ‘maar we hebben een officiële holografische kaart van Comporellen. Ik heb de omtrek van de landmassa’s en een overdreven reliëf voor zowel landhoogten als oceaandiepten, alsmede politieke subdivisies. De kaart zit in de computer en die doet het werk. Hij vergelijkt wat hij waarneemt met de kaart. Het schip weet dus precies waar we zijn. We gaan in een cycloïdische baan naar de hoofdstad.’
Pelorat zei: ‘Maar als we naar de hoofdstad gaan, belanden we pardoes in een politiek wespennest. Als deze wereld anti-Foundation is, zoals die vent bij het toelatingsstation suggereerde, dan vragen we om moeilijkheden.’
‘Van de andere kant zal dit zeker het intellectuele centrum van de planeet zijn. En als we informatie willen, zullen we er toch naartoe moeten. En wat die anti-gevoelens betreft, ik betwijfel of ze daar openlijk voor uitkomen. De burgemeester mag dan niet bijster op mij gesteld zijn, maar ze kan toch niet gedogen dat een Raadsheer onheus behandeld wordt. Ze is bepaald niet op een precedent gesteld.’
Blits was uit het toilet gekomen en haar handen waren nog nat van het wassen. Ze trok zonder enige gêne haar onderkleding recht en zei: ‘Neem me niet kwalijk, maar ik hoop wel dat de excrementen zorgvuldig gerecycled worden.’
‘We hebben geen keus,’ zei Trevize. ‘Hoe lang denk je dat onze watervoorraad zou duren als we de excrementen niet opnieuw in de kringloop brachten? Waar denk je dat die overheerlijke gistcakes groeien die we gebruiken om onze diepgevroren voedselvoorraden wat extra smaak te geven? Ik hoop niet dat ik je eetlust heb verminderd, efficiënte Blits.’
‘Waarom? Waar denk je dat het water en het eten op Gaia vandaan komt, of op deze wereld, of Terminus?’
‘Op Gaia zijn de excrementen natuurlijk even levend als jij,’ zei Trevize.
‘Niet levend. Bewust. Er is verschil. Maar het niveau van bewustzijn is natuurlijk uitermate laag.’
Trevize snoof misprijzend maar gaf niet eens antwoord. Hij zei: ‘Ik ga naar de cockpit om de computer gezelschap te houden. Niet dat die mij nodig heeft.’
Pelorat zei: ‘Mogen we dan met je meegaan om jou gezelschap te houden? Ik kan er maar niet aan wennen, dat het schip zonder ons kan landen, dat het andere schepen, of stormen kan waarnemen, of wat dan ook.’
Trevize grijnsde breeduit. ‘Ik zou er maar rap aan wennen als ik jou was. Het schip is veel veiliger in handen van de computer dan bij mij. Maar kom maar gerust mee. Het kan geen kwaad om te zien wat er gebeurt.’
Ze waren nu over de zonzijde van de planeet. Daar, legde Trevize uit, kon de computer veel gemakkelijker de kaart met de werkelijkheid vergelijken.
‘Da’s nogal wiedes,’ zei Pelorat.
‘Nee hoor! De computer kan even snel oordelen aan de hand van het infrarode licht dat het oppervlak zelfs in de duisternis uitstraalt. Maar de grote golflengte van infrarood geeft de computer niet die resolutie die het zichtbare licht verstrekt. Ik bedoel dat de computer het dan niet zo scherp en gedetailleerd ziet en als het niet strikt nodig is, wil ik het hem zo gemakkelijk mogelijk maken.’
‘En wat als de hoofdstad zich aan de nachtzijde bevindt?’
‘Die kans is fifty-fifty,’ zei Trevize, ‘maar als de kaart eenmaal bij daglicht wordt gezien, kunnen we zonder een centje pijn de hoofdstad vinden, ook in het donker. En zodra we in de buurt van de hoofdstad komen, onderbreken we microgolf-stralen en krijgen we instructies hoe we het best naar de geschiktste ruimtehaven kunnen gaan. Je hoeft je nergens zorgen over te maken.’
‘Weet je dat zeker?’ vroeg Blits. ‘Je zet me daar zonder papieren neer en zonder een geboortewereld die ze kennen. En ik mag onder geen beding Gaia vermelden. Dus wat moet ik doen, als ze daar beneden naar mijn papieren vragen?’
Trevize zei: ‘Dat zal niet zo gauw gebeuren. Iedereen zal ervan uitgaan dat dat soort zaken bij het toelatingsstation geregeld is.’
‘Maar als ze er nou toch naar vragen?’
‘Als het zover komt, zien we dan wel wat we moeten doen. Maar laten we nou geen moeilijkheden creëren.’
‘Tegen de tijd dat we met dat probleem geconfronteerd worden, is het misschien te laat voor een oplossing.’
‘Ik vertrouw op mijn vindingrijkheid.’
‘Over vindingrijkheid gesproken, hoe heb je me door dat toelatingsstation gekregen?’
Trevize keek Blits aan en zijn lippen krulden zich langzaam tot een glimlach waardoor hij opeens een ondeugend schoffie leek. ‘Gewoon. Met mijn hersens.’
Pelorat zei: ‘Maar wat heb je dan gedaan, beste kerel?’
Trevize zei: ‘Het was een kwestie om iets te vinden wat hem aansprak. Ik had dreigementen en subtiele omkoperijtjes gesuggereerd. Ik had op zijn logica gewerkt en op zijn loyaliteit jegens de Foundation. Niets hielp, dus was ik op een laatste redmiddel aangewezen. Ik heb hem verteld, Pelorat, dat jij je vrouw bedroog.’
‘Mijn vrouw? Maar beste kerel, ik heb momenteel geen vrouw.’
‘Dat wist ik, ja, maar hij niet.’
Blits zei: ‘Met vrouw bedoel je een vrouw die een bijzonder vaste relatie met een man heeft?’
Trevize zei: ‘Dat is nog te simpel, Blits. Een wettige relatie, iemand die zonodig per wet bepaalde rechten van de man kan afdwingen.’
Pelorat zei nerveus: ‘Ik heb echt geen vrouw, Blits. Ik heb er vroeger wel eens eentje gehad, maar de laatste tijd niet meer. Als jij staat op dat wettige ritueel, dan …’
‘O Pel,’ zei Blits en ze zwaaide achteloos met haar rechterhand, ‘wat kan mij dat nou schelen? Ik heb ontelbare partners die me even na staan als jouw ene arm tot je andere. Alleen een Geïsoleerde voelt zich zo eenzaam dat hij tot kunstmatige conventies zijn toevlucht moet nemen om tot een zwakke afspiegeling van een ware relatie te komen.’
‘Maar ik ben een Geïsoleerde, Blits.’
‘Jij zult steeds minder Geïsoleerd worden, Pel. Je wordt nooit helemaal Gaia, maar toch minder Geïsoleerd en dan heb je een zee van partners.’
‘Ik wil alleen maar jou, Blits,’ zei Pel.
‘Dat komt omdat je nog niets weet. Maar je leert het wel.’
Trevize had tijdens deze woordenwisseling zo geconcentreerd op de monitor gekeken dat zijn gelaat gespannen stond. Het wolkendek was nu te dichtbij en een ogenblik was alles een grijze nevel.
Microgolf-visie, dacht hij en terstond schakelde de computer over op detectie van radarecho’s. De wolken verdwenen en het oppervlak van Comporellen werd in valse kleuren zichtbaar. De grenzen tussen de diverse sectoren van het beeld waren wat wazig en trilden een beetje.
‘Hebben we de rest van de landing dat beeld?’ vroeg Blits enigszins verbaasd.
‘Nee, maar net zo lang tot we onder de wolken zijn. Dan gaan we weer op zonlicht over.’ En terwijl hij dat zei, kwam de zonneschijn en daarmee een normaal beeld terug.
‘Ik zie het,’ zei Blits. Toen wendde ze zich tot hem. ‘Maar wat ik niet zie is wat het voor belang heeft voor een ambtenaar of Pel nu wel of niet zijn vrouw bedriegt?’
‘Als die kerel, die Kendray, jou vastgehouden had, had dit nieuws misschien Terminus kunnen bereiken, zei ik hem. En daarmee ook Pelorats vrouw. Dan zou Pelorat in grote moeilijkheden zijn. Ik sprak me niet nader over die moeilijkheden uit, maar ik deed het wel voorkomen alsof het barre ellende zou zijn. Weet je, tussen mannen onder elkaar bestaat een soort van vrijmetselarij.’ Trevize grinnikte nu openlijk. ‘En de ene man verraadt de andere niet. Hij zou desgevraagd helpen. Ik vermoed dat dit komt omdat de helper ook zelf wel eens geholpen moet worden. Ik neem aan,’ zei hij, maar nu wat ernstiger, ‘dat er ook onder vrouwen zo’n vrijmetselarij bestaat, maar aangezien ik geen vrouw ben, heb ik dit fenomeen nooit van nabij kunnen bestuderen.’
Blits’ gezicht leek op een knappe donderwolk. ‘Is dat een grap?’ vroeg ze.
‘Nee, ik meen het,’ zei Trevize. ‘Ik zeg ook niet dat die Kendray ons er alleen doorgelaten heeft om te zorgen dat Pelorat geen moeilijkheden met zijn vrouw kreeg. Maar die mannelijke vrijmetselarij kan misschien het laatste stootje zijn geweest bij mijn andere argumenten.’
‘Maar dat is verschrikkelijk! Een maatschappij wordt door regels bijeengehouden en tot een geheel gemaakt. Is dat alles zo weinig van waarde dat het om triviale redenen genegeerd kan worden?’
‘Luister,’ zei Trevize, ogenblikkelijk weer in de verdediging. ‘Sommige regels zijn op zich triviaal. Maar heel weinig werelden zijn erg kieskeurig wat betreft reizigers uit of naar de ruimte. Ik heb het dan wel over tijden van vrede en betrekkelijke welvaart, zoals nu, dank zij de Foundation. Om de een of andere reden voldoet Comporellen niet aan dat beeld. Het zal wel iets met ondoorgrondelijke plaatselijke politiek te maken hebben. Wat kan ons dat schelen!’
‘Daar gaat het niet om. Als we alleen maar de regels volgen die wij juist en redelijk achten, dan blijft geen enkele regel overeind, want er zal nooit een maatregel komen die door iedereen als redelijk en juist ervaren wordt. Je hebt altijd dissidenten. En wat krijg je dan, dat een sluwe truc uitloopt op rampspoed en anarchie, zelfs voor die sluwerd, want ook hij zal de ineenstorting van de maatschappij niet overleven.’
Trevize zei: ‘Maar zo gemakkelijk stort die maatschappij niet in elkaar. Jij spreekt als Gaia en Gaia kan met geen mogelijkheid zich de associatie van vrije individuen voorstellen. Regels, voorzien van rechtvaardigheid en logica, kunnen gemakkelijk waardeloos worden onder bepaalde omstandigheden, maar evenzogoed worden ze nog uit inertie gehandhaafd. Het is dan niet alleen juist, maar zelfs nuttig om die regels te breken, omdat we hiermee duidelijk maken dat ze hun tijd gehad hebben, ja, zelfs schadelijk kunnen zijn.’
‘Op die manier kan elke dief en moordenaar beweren dat hij de mensheid dient.’
‘Nu doe je wel erg extreem. In het superorganisme dat Gaia is, bestaat er automatisch consensus over de regels van het maatschappelijke verkeer en het komt bij niemand op om ze te breken. Je kunt ook zeggen dat Gaia vegeteert en tot fossiel wordt. Toegegeven, er is een element van wanorde in een vrije associatie, maar dat is de prijs die men moet betalen voor het vermogen om vernieuwingen en veranderingen te introduceren. Ik vind het een hele schappelijke prijs.’
Blits’ stem werd schril. ‘Je zit er helemaal naast als je denkt dat Gaia vegeteert en een fossiel wordt. Onze daden, onze zienswijzen, onze opvattingen worden constant aan een zelfonderzoek onderworpen. Ze blijven niet door inertie gehandhaafd tot ze waanzin zijn. Gaia leert uit ervaring en door na te denken en gaat dus als dat moet op veranderingen over.’
‘Zelfs al is dat zo, dan nog verloopt dat proces van zelfonderzoek en leren heel langzaam, omdat er niets op Gaia bestaat wat niet Gaia is. Hier zijn we vrij. Zelfs als bijna iedereen het met elkaar eens is, zullen er altijd wel een paar zijn die het er niet mee eens zijn. En soms, soms kunnen ze daarbij groot gelijk hebben. En als ze maar slim genoeg zijn en enthousiast genoeg en voldoende gelijk hebben, dan zullen ze het op den duur winnen en worden ze de helden van hun toekomst. Zoals Hari Seldon die psychohistorie vervolmaakte, die zijn eigen hersenen tegen die van het ganse Imperium inzette, en heeft gewonnen.’
‘Hij heeft alleen tot dusver gewonnen, Trevize. Het Tweede Imperium dat hij gepland heeft, zal er niet komen. Daarvoor in de plaats komt Galaxia.’
‘O ja?’ vroeg Trevize grimmig.
‘Het is jouw beslissing geweest en hoe vaak we ook ruziemaken over Geïsoleerden en hun vrijheid om dwaas en misdadig te zijn, iets in jouw hoofd dwingt je om het eens te zijn met mij/ons/Gaia.’
‘Wat er in mijn hoofd zit,’ zei Trevize nog grimmiger, ‘is datgene wat ik zoek. En daar begin ik.’ En hij wees naar de monitor waar een grote stad aan de horizon op afgebeeld stond: een verzameling lage structuren die af en toe de hoogte ingingen, omringd door velden die bruin waren onder een lichte vorstlaag.
Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Jammer. Ik had de landing willen zien, maar ik liet me door jullie discussie meeslepen.’
Trevize zei: ‘Dat is niet erg, Janov. Je kunt toekijken als we vertrekken. Ik beloof dat ik dan mijn mond zal houden als jij Blits zover kunt krijgen dat ze haar mond houdt.’
Kendray keek ernstig toen hij weer terugkwam in het toelatingsstation. Hij zag de Verre Ster verdwijnen. En toen zijn dienst er bijna opzat, was hij nog steeds gedeprimeerd.
Hij begon net aan zijn avondmaal toen een van zijn collega’s, een slungelachtige man met breed uit elkaar staande ogen, dun blond haar en wenkbrauwen zo blond dat ze bijna afwezig leken, naast hem ging zitten.
‘Wat mankeert eraan, Ken?’ vroeg de ander.
Kendrays lippen trilden. Hij zei: ‘Dat was een gravitisch schip dat zonet voorbijkwam, Gatis.’
‘Dat rare ding met radioactiviteit nul?’
‘Daarom is het niet radioactief. Geen brandstof. Gravitisch.’
Gatis schudde zijn hoofd. ‘Waar we voor uit moesten kijken, bedoel je?’
‘Inderdaad.’
‘En dat heb je ook gedaan. Jij zult eens geen mazzel hebben.’
‘Ik had niet zo’n mazzel. Er was een vrouw aan boord, zonder identificatie-papieren. En ik heb haar niet aangegeven.’
Wat! Nee, zeg mij maar niks. Ik wil er niks van weten. Geen woord meer. Je mag dan mijn vriend zijn, maar ik ben niet van plan om medeplichtige achteraf te worden.’
‘Daar maak ik me geen zorgen over. Niet erg tenminste. Ik moest dat schip omlaag sturen. Ze willen graviteit, het kan ze niet schelen hoe. Dat weet je.’
‘Maar je had toch die vrouw kunnen aangeven?’
‘Dat stond me niet aan. Ze is niet getrouwd. Ze is gewoon meegenomen … om te gebruiken.’
‘Hoeveel mannen zijn aan boord?’
‘Twee.’
‘Het kan ze op Terminus ook niet schelen wat ze doen.’
‘Dat klopt.’
‘Walgelijk! En dat kan allemaal ongestraft.’
‘Een van hen was getrouwd en hij wilde niet dat zijn vrouw erachter kwam. Als ik haar had aangegeven, was zijn vrouw erachter gekomen.’
‘Maar die zit toch op Terminus?’
‘Natuurlijk, maar ze komt er toch wel achter.’
‘Net goed. Die kerel krijgt dan zijn verdiende loon.’
‘Kan best zijn, maar dat wil ik niet op mijn geweten hebben.’
‘Je krijgt op je donder omdat je het niet gerapporteerd hebt. Iemand ellende willen besparen is geen excuus.’
‘Zou jij haar dan aangegeven hebben?’
‘Als ik had gemoeten, ik denk van wel.’
‘Nee, dat had je niet gedaan. De regering wil dat schip. Als ik erop gestaan had om mijn rapport te maken, dan zouden die twee van gedachten veranderd zijn, dan waren ze nu al op weg naar een andere planeet. En dat zou de regering nooit gewild hebben.’
‘Maar zullen ze je wel geloven?’
‘Ik denk van wel. Het was een heel mooie vrouw. Stel je eens voor, zo’n vrouw gaat vrijwillig met twee kerels mee, getrouwde kerels die hun kans aangrijpen. Het is erg verleidelijk, weet je.’
‘Ik geloof niet dat jij graag zou hebben dat moeder de vrouw zou horen dat jij dat gezegd hebt. Dat je het zelfs maar gedacht hebt.’
Kendray zei uitdagend: ‘Wie zou het haar dan vertellen?
Jij?’
‘Kom nou. Je weet wel beter.’ Gatis’ verontwaardiging duurde maar kort en hij zei: ‘Maar die twee kerels zullen er toch niet veel aan hebben, weet je, dat jij ze doorgelaten hebt.’
‘Dat weet ik.’
‘De mensen beneden komen er snel genoeg achter. En al krijg jij er geen moeilijkheden mee, zij in elk geval wel.’
‘Dat weet ik,’ zei Kendray. ‘En ik heb met hen te doen. De moeilijkheden die die vrouw zal veroorzaken zijn niets vergeleken bij wat dat schip zal aanrichten. De kapitein maakte enkele opmerkingen …’
Kendray zweeg even en Gatis vroeg begerig: ‘Wat zei hij?’
‘Doet er niet toe,’ zei Kendray. ‘Maar als het uitkomt, ben ik de sigaar.’
‘Ik zal het niet doorvertellen.’
‘Ik ook niet. Maar ik heb toch met die twee mannen uit Terminus te doen.’
Voor iedereen die in de ruimte is geweest en die de onveranderlijkheid daar heeft meegemaakt, komt de werkelijke opwinding pas als het tijd wordt op een nieuwe planeet te landen. De grond snelt onder je weg. Je vangt flarden op van land en water, van geometrische vlakken en lijnen die akkers en wegen zijn. Dan word je je bewust van het groen van groeiende dingen, het grijs van beton, het bruin van kale grond, het wit van sneeuw. Maar bovenal is daar de sensatie van bevolkte gebieden; steden die op elke planeet hun eigen karakteristieke geometrie en architecturale varianten hebben.
In een gewoon schip komt daar de opwinding bij van het aanraken van de grond en het razen over een landingsbaan. Voor de Verre Ster was het anders. Die zweefde door de lucht, werd opgehouden door een zorgvuldig balanceren van luchtweerstand en zwaartekracht. En tenslotte kwam hij boven de ruimtehaven tot stilstand. Er stond een stevige bries en dit riep een complicatie op. De Verre Ster was, als hij ingehouden reageerde op de zwaartekracht, niet alleen abnormaal laag in gewicht maar evenzeer in massa. En als zijn massa te dicht bij nul kwam, kon de wind hem wegblazen. Derhalve moest de gravitische respons verhoogd worden en de boeg-jets werden af en toe uiterst omzichtig in werking gesteld als verweer tegen niet alleen de aantrekkingskracht van de planeet, maar tevens tegen de stoten van de wind en dit laatste was natuurlijk een kracht die van moment tot moment anders was. Zonder een behoorlijke computer was het karwei niet te klaren.
Langzaam zakte het schip met kleine, onvermijdelijke schommelingen totdat het eindelijk tot rust kwam op een gemarkeerd gebied.
De hemel was bleekblauw, vermengd met een ononderbroken wit toen de Verre Ster tot stilstand kwam. Zelfs op grondniveau bleef de wind tekeergaan en hoewel dit nu geen gevaar meer voor de navigatie opleverde, werd het zo gemeen koud dat Trevize begon te rillen. Hij begreep terstond dat hun kledingvoorraad totaal ontoereikend was voor het klimaat van Comporellen.
Pelorat daarentegen keek waarderend om zich heen en haalde diep en met kennelijk genoegen adem door zijn neus. Hij vond de kou verrukkelijk, althans de eerste minuten. Hij deed zelfs bewust zijn jas open om de wind tegen zijn borst te voelen. Maar al snel daarna, dat wist hij, zou hij het welletjes vinden en weer gauw zijn jas dichtknopen en zijn sjaal omdoen, maar nu wilde hij toch even echt de atmosfeer voelen. Aan boord was zoiets ondenkbaar.
Blits sloeg haar jas strak om zich heen en trok met handschoenen aan haar hoed tot over haar oren. Haar gezicht was vertrokken van ellende en ze kon elk ogenblik in tranen uitbarsten.
Ze mompelde: ‘Deze wereld deugt niet. Hij haat ons, hij wantrouwt ons.’
‘Helemaal niet, schatje,’ zei Pelorat ernstig. ‘Ik weet zeker dat zijn bewoners van hun wereld houden en die eh… houdt van hen als je het zo wilt stellen. Trouwens, we zijn zo binnen en daar zal het warm zijn.’
En terloops alsof het nu pas bij hem opgekomen was, sloeg hij aan een kant zijn jas open en sloeg die om haar heen. Ze kroop tegen zijn overhemd aan.
Trevize deed zijn best de temperatuur te negeren. Hij kreeg een gemagnetiseerde kaart van de havenautoriteiten, controleerde die met zijn zakcomputer om zich ervan te vergewissen dat alle details voorhanden waren: zijn ‘parkeernummer’, de naam en het motornummer van zijn schip, enzovoort. Hij controleerde nog een keer of zijn schip stevig verankerd was en nam maximale voorzorgsmaatregelen (volstrekt overbodig omdat de Verre Ster onkwetsbaar zou zijn gezien de vermoedelijke stand van technologie op Comporellen, en als hij dat niet zou zijn, was reparatie volstrekt onbetaalbaar).
Trevize vond het taxistation waar dat behoorde te zijn. (Veel faciliteiten op ruimtehavens waren gestandaardiseerd in positie, uiterlijk en gebruik. Dat moest ook wel, gezien de multi-planetaire aard van zijn clientèle.)
Hij riep een taxi op en drukte als bestemming alleen maar ‘centrum’ in.
Op diamagnetische ski’s gleed een taxi op hen af. De wind duwde hem een beetje opzij en het vehikel trilde door de bepaald niet geruisloze motor. Hij was donkergrijs en had de taxitekens op zijn achterdeuren. De chauffeur droeg een donkere jas en witte bontmuts.
Pelorat werd hierdoor getroffen. Hij zei: ‘Het planetaire decor schijnt zwart en wit te zijn.’
Trevize zei: ‘Misschien is het wat levendiger in het stadscentrum.’
De chauffeur sprak in een kleine microfoon, vermoedelijk om zijn raam niet open te hoeven draaien. ‘Naar de stad, mensen?’
Zijn Galactische dialect had een zangerige klank die best aangenaam was en hij was goed te verstaan: altijd een opluchting op een nieuwe wereld.
Trevize zei: ‘Inderdaad’ en de achterdeur schoof open.
Blits stapte in, gevolgd door Pelorat en tenslotte door Trevize. De deur ging dicht en warme lucht kolkte omhoog.
Blits wreef in haar handen en slaakte een diepe zucht van opluchting.
De taxi trok langzaam op en de chauffeur zei: ‘Dat schip van jullie is gravitisch, hè?’
Trevize antwoordde droog: ‘Gezien de manier waarop hij landde, zou je iets anders verwacht hebben?’
De chauffeur zei: ‘Hij komt van Terminus?’
Trevize zei: ‘Ken jij soms nog een wereld die er een kan bouwen?’
De chauffeur leek dit antwoord te verwerken terwijl de taxi snelheid vermeerderde. Toen zei hij: ‘Beantwoordt u altijd een vraag met een vraag?’
Trevize kon de verleiding niet weerstaan. ‘Waarom niet?’
‘In dat geval, wat zou u zeggen als ik u vroeg of uw naam Golan Trevize was.’
‘Dan zou ik antwoorden: waarom vraag je dat?’
De taxi kwam bij de rand van de ruimtehaven tot stilstand en de chauffeur zei: ‘Nieuwsgierigheid! Ik vraag het nog een keer. Bent u Golan Trevize?’
Trevizes stem werd bits. ‘Wat heb jij daar mee te maken?’
‘Luister vriend,’ zei de chauffeur. ‘We rijden geen meter verder tot ik het antwoord weet. En als je niet binnen twee seconden duidelijk ja of nee zegt, zet ik de kachel in de passagiersruimte uit en blijven we rustig wachten. Bent u Golan Trevize, Raadsheer van Terminus? Als uw antwoord ontkennend is, zult u mij uw identiteitsbewijs moeten tonen.’
Trevize zei: ‘Ja, ik ben inderdaad Golan Trevize, Raadsheer van de Foundation en ik verwacht met alle egards die mij krachtens mijn rang toekomen, behandeld te worden. En als je dat niet kunt opbrengen, vriend, dan zul je nog eens wat beleven. Wat nu?’
‘Nu kunnen we opgewekt verder rijden.’ De taxi zette zich weer in beweging. ‘Ik kies mijn passagiers zorgvuldig uit en ik had alleen maar twee mannen verwacht. De vrouw kwam als een verrassing en ik dacht dat ik me vergist kon hebben. Maar als u bent wie u zegt te zijn, dan moet u zelf maar een verklaring geven voor die vrouw als u uw bestemming bereikt hebt.’
‘Jij kent mijn bestemming niet.’
‘Toevallig wel. U gaat naar het Ministerie van Transport.’
‘Dat is niet waar ik naartoe wil gaan.’
‘Dat doet er geen zier toe, Raadsheer. Als ik taxichauffeur zou zijn, zou ik u overal brengen waar u wilde. Maar aangezien ik dat niet ben, bepaal ik waar wij naartoe gaan.’
‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei Pelorat die naar voren leunde. ‘Maar u lijkt echt op een taxichauffeur. U rijdt een taxi.’
‘Iedereen kan een taxi rijden. Maar niet iedereen heeft er een licentie voor. En niet iedere auto die er als een taxi uitziet, is een taxi.’
Trevize zei: ‘Laten we ophouden met dat spelletje. Wie bent u en wat bent u van plan? En vergeet niet dat u hiervoor rekenschap tegenover de Foundation moet afleggen.’
‘Ik niet,’ zei de chauffeur. ‘Maar misschien mijn superieuren. Ik ben lid van de veiligheidspolitie van Comporellen. Ik heb opdracht u met het respect te bejegenen dat u gezien uw rang toekomt, maar u zult wel met me mee moeten gaan. En let een beetje op uw daden, want dit voertuig is bewapend en ik heb opdracht me tegen een aanval te beschermen.’
Het vehikel dat nu op volle snelheid was gekomen, bewoog zich volmaakt geruisloos en soepel en Trevize zat alsof hij bevroren was. Zonder te kijken wist hij dat Pelorat af en toe een onzekere blik in zijn richting wierp met een gezicht van: ‘Wat doen we nu? Toe, zeg het me.’
Blits daarentegen, zag hij, was rustig en schijnbaar onbezorgd. Maar zij was natuurlijk een planeet op zich. Heel Gaia, hoewel Galactisch ver, zat binnen die huid opgeslagen. Zij had middelen waar ze in geval van nood een beroep op kon doen.
Maar wat was er nu in feite gebeurd?
De beambte bij het toelatingsstation had kennelijk routine-gewijs zijn rapport verstuurd — met verzwijging van de aanwezigheid van Blits — en hij had de aandacht van de veiligheidspolitie getrokken en, God betere het, dat van het Ministerie van Transport. Maar waarom?
Het was vredestijd en hij had geen weet van spanningen tussen Comporellen en de Foundation. Hijzelf was een hooggeplaatste figuur…
Wacht even. Hij had die beambte bij het inklaren, die Kendray, verteld dat hij gewichtige zaken met de regering had te bespreken. Om door te mogen gaan had hij dit er nogal dik opgelegd. Kendray had dit misschien ook vermeld en dat zou natuurlijk allerlei soorten van reacties oproepen.
Daar had hij niet op gerekend en dat was goed fout.
Hoe zat het dan met die zogenaamde gave van hem altijd gelijk te hebben? Begon hij inderdaad net als Gaia te geloven dat hij een orakel was? Werd hij nu een moeras ingevoerd op grond van een te groot vertrouwen gebaseerd op bijgeloof?
Hoe had hij zo stom kunnen zijn! Had hij zich dan nooit in zijn hele leven vergist? Wist hij wat het weer morgen zou zijn? Had hij grote geldbedragen bij gokspelen gewonnen? De antwoorden luidden nee, nee en nog eens nee.
Had hij dan alleen maar gelijk in grote, wazige projecten? Maar hoe kon hij dat nu weten?
Laat maar zitten. Het feit alleen al dat hij belangrijke staatszaken had te bespreken — nee, hij had het over veiligheidskwesties gehad — zou zeker de aandacht getrokken hebben … en hij was onaangekondigd en in het diepste geheim gearriveerd… dat zou ze natuurlijk heel wantrouwend maken. Ze zouden hem natuurlijk hoffelijk en ceremonieel behandelen. Ze zouden hem toch zeker niet ontvoeren en bedreigen.
Maar dat hadden ze toevallig wel gedaan. Waarom?
Wat gaf hun het idee sterk en machtig genoeg te zijn om een Raadsheer van Terminus dusdanig te behandelen?
Zou dit Aarde kunnen zijn? Was hier weer diezelfde kracht aan het werk die de oerwereld zo effectief had verborgen? Zelfs de geesteskracht van de Tweede Foundation was weerloos gebleken. En werd hij al in de eerste fase van zijn speurtocht geblokkeerd? Was Aarde alwetend? Almachtig?
Trevize schudde zijn hoofd. Als hij zo doorging, werd hij paranoïde. Aarde had toch niet de schuld aan alles! Kon elk grillig gedrag, elke bocht in de weg, elke toevalligheid het resultaat van geheime machinaties van Aarde zijn? Als hij van die gedachte uitging, was hij bij voorbaat verslagen.
Het vehikel verminderde snelheid en Trevize keerde met een schok tot de werkelijkheid terug.
Plotseling was het bij hem opgekomen dat hij letterlijk nog niets had gezien van de stad waar hij nu doorreed. Hij keek verwilderd om zich heen. De bebouwing was laag, maar dit was een koude planeet. Het meeste was vermoedelijk ondergronds.
Hij zag geen spoor van kleur en dit druiste tegen de menselijke aard in.
Af en toe zag hij iemand lopen, goed ingepakt. Maar ook de mensen zouden wel net als hun huizen en bedrijven onder de grond zijn.
De taxi was voor een laag, breed gebouw tot stilstand gekomen. Het gebouw was in een enorme kuil gesitueerd en hij kon niet eens de bodem zien. Enige tijd ging voorbij en de chauffeur bleef roerloos. Zijn grote, witte muts raakte bijna het dak van het voertuig.
Trevize vroeg zich even af hoe de chauffeur kon in- en uitstappen zonder zijn muts te verliezen. Toen zei hij, met de beheerste woede die men van een hooghartige geschoffeerde autoriteit kon verwachten: ‘Wel chauffeur? Wat nu?’
De Comporelliaanse versie van het glinsterende krachtenveld dat de chauffeur van zijn passagiers scheidde was bepaald niet primitief. Geluidsgolven konden erdoor dringen, maar Trevize wist zeker dat dat niet het geval was met materiële voorwerpen met een bepaalde energiegraad.
De chauffeur zei: iemand komt zo bij u. Blijf maar rustig zitten.’
Bij deze woorden doemden drie hoofden gelijktijdig op uit de kuil waarin het gebouw stond. Toen volgde de rest van de lichamen. De nieuwkomers stonden kennelijk in het equivalent van een lift, maar Trevize kon vanuit zijn plaats geen details van het instrument ontwaren.
Toen het drietal naderde, schoof de passagiersdeur open en een golf koude lucht stroomde naar binnen.
Trevize stapte uit met hoog opgeslagen kraag, gevolgd door de andere twee. Blits had er duidelijk weinig zin in.
De drie Comporellianen waren vormloos in hun dikke, opbollende kleding die vermoedelijk elektrisch werd verwarmd. Trevize voelde verachting opkomen. Op Terminus had je die dingen niet nodig en die ene keer dat hij een hittejas had gedragen — het was tijdens een winter op Anacreon — had hij gemerkt dat het ding de neiging had om geleidelijk aan te warm te worden. Tegen de tijd dat hij zich dat realiseerde, zweette hij al als een otter.
Toen de Comporellianen vlakbij waren, zag Trevize tot zijn verontwaardiging dat ze gewapend waren. Ze deden geen enkele moeite dit te verbergen. Integendeel. Ieder had een handwapen in een holster aan een riem.
Een van de Comporellianen ging vlak voor Trevize staan. Met ruwe stem zei hij: ‘Neem me niet kwalijk, Raadsheer,’ en toen rukte hij Trevizes jas open. Snel fouilleerden zijn handen Trevizes zijden, rug, borst en dijen. De jas werd geschud en betast. Trevize was zo overdonderd dat hij pas begreep gefouilleerd te zijn toen het voorbij was, zo snel en efficiënt was het gebeurd.
Pelorat moest, met zijn kin omlaag en een grimmig vertrokken mond dezelfde onwaardigheid ondergaan door de tweede Comporelliaan.
Toen liep de derde op Blits af die niet wachtte tot ze aangeraakt werd. Ze wist wat ze te verwachten had, want ze trok vliegensvlug haar jas uit en stond daar een ogenblik in haar luchtige, weinig verhullende kleding blootgesteld aan de gure wind.
Ze zei met een stem even koud als het weer: ‘U kunt zien dat ik niet gewapend ben.’
En dat kon iedereen inderdaad zien. De Comporelliaan schudde de jas alsof hij aan het gewicht kon voelen of er een wapen in verborgen was en deed toen een stap naar achteren.
Blits trok haar jas weer aan en Trevize voelde een ogenblik bewondering voor haar. Hij wist hoe erg ze deze koude vond maar ze had niet één rilling laten ontsnappen. (Toen vroeg hij zich af of ze in een noodgeval misschien warmte kon ontlenen aan de rest van Gaia.)
Een van de drie Comporellianen maakte een gebaar en de drie Buitenwerelders volgden hem. De twee overige Comporellianen gingen achter hen lopen. De paar voetgangers bleven niet eens staan om te kijken. Of ze waren aan het schouwspel gewend of, en dat was waarschijnlijk, ze wilden zo snel mogelijk naar binnen.
Trevize zag nu dat de Comporellianen met een roltrap omhoog waren gekomen. Nu gingen ze met zijn zessen omlaag. Ze passeerden een sluis die bijna zo gecompliceerd was als die van een ruimteschip; eerder bedoeld om hitte binnen te houden dan lucht.
En toen bevonden ze zich in een kolossaal gebouw.
Trevizes eerste indruk was dat hij op de set van een supertoneelstuk stond en wel van een historische romance, die zich afspeelde ten tijde van het Imperium. Er was een decor dat de grote stads-planeet Trantor in zijn hoogtijdagen voorstelde. En volgens hem werd deze ene set vermoedelijk met slechts geringe wijzigingen door alle producers gebruikt.
Hij zag grote open plekken, nijvere voetgangers en kleine voertuigjes in voor hen bestemde rijstroken.
Trevize keek omhoog bijna in de verwachting nu ook luchttaxi’s naar duistere hoogten te zien klimmen, maar dit beeld was weggelaten. En toen zijn aanvankelijke verbazing was weggeëbd, zag hij dat dit gebouw veel kleiner was dan men op Trantor verwachten kon. Het was maar een gebouw en geen onderdeel van een complex dat zich duizenden mijlen in alle richtingen uitstrekte.
En ook de kleuren waren anders. Op de hyperdrama’s werd Trantor onveranderlijk uitgebeeld in onmogelijk bonte kleuren en de kledij was bepaald onpraktisch en feitelijk niet te gebruiken. Maar al die kleuren en frutsels hadden slechts een symbolisch doel: ze beeldden de decadentie van het Imperium uit (een uitgangspunt dat dezer dagen bijna verplicht was) en Trantor was de belichaming van die verrotting.
Maar Comporellen was dan wel het tegenovergestelde, want het kleurenschema dat Pelorat al op de ruimtehaven had geconstateerd werd hier consequent doorgetrokken.
De muren waren uitgevoerd in grijze tinten, de plafonds in wit, de kleding van de bevolking in zwart, grijs en wit. Her en der zag Trevize een totaal zwart kostuum en soms een in grijs, maar nergens zag hij iemand van top tot teen in het wit. De patronen waren altijd geschakeerd alsof deze mensen, beroofd van kleur, toch onweerstaanbaar hun individualiteit wilden uiten.
Gezichten stonden uitdrukkingsloos, om niet te zeggen grimmig. Vrouwen droegen het haar kort; mannen langer, maar opgebonden. Niemand keek een ander aan als hij of zij passeerde. Iedereen leek van een doel vervuld, alsof deze wereld geen nonsens accepteerde. Mannen en vrouwen waren gelijkelijk gekleed. Alleen de haarlengte en lichtelijk uitpuilende borsten markeerden het verschil.
Het drietal werd in een lift gezet die vijf verdiepingen zakte. Toen ze er weer uitstapten, werden ze naar een deur gedreven waarop in kleine, onopvallende witte letters op grijs te lezen stond: Mitza Lizalor, MinTrans.
De Comporelliaan die voorop liep raakte de letters aan die na een seconde opgloeiden. De deur ging open en ze stapten naar binnen.
Het was een grote kamer, nogal kaal. De hierdoor gesuggereerde ruimte moest kennelijk de macht van de gebruiker aanduiden.
Twee wachten stonden bij de achterste muur met lege gezichten en koude ogen gericht op de binnenkomers. Een groot bureau vulde het midden van de kamer, het stond misschien net iets uit het midden. Achter dat bureau zat vermoedelijk Mitza Lizalor, groot van lijf, glad van gelaat, donker van ogen. Twee krachtige handen met lange vingers met vierkante vingertoppen rustten op het bureau.
De MinTrans (Minister van Transport, vermoedde Trevize) had brede, verblindend witte revers die afstaken tegen haar grijze kleding. De dubbele staaf wit reikte diagonaal tot aan het midden van haar boezem. Haar kleding was dusdanig gesneden dat de welving van haar borsten teniet werd gedaan, maar de witte X richtte daar tegelijk de aandacht op.
De minister was zonder twijfel een vrouw. Al werden haar borsten verdonkeremaand, was haar haar kortgeknipt en had ze geen spoor van make-up op, het was toch duidelijk aan haar gelaatstrekken te zien.
En ook haar stem was onloochenbaar vrouwelijk: een diepe alt.
Ze zei: ‘Goedemiddag. Het gebeurt niet vaak dat we door een bezoek van mannen uit Terminus vereerd worden, om maar te zwijgen van een vrouw die niet aangemeld is.’ Haar ogen bekeken hen een voor een en bleven toen op Trevize rusten die stijf en met gefronst voorhoofd voor haar stond. ‘En een van de twee heren is voorts nog lid van de Raad.’
‘Raadsheer van de Foundation,’ zei Trevize die zijn best deed om veel kille toorn in zijn stem te leggen. ‘Raadsheer Golan Trevize op een missie voor de Foundation.’
‘Op een missie?’ De wenkbrauwen van de minister gingen omhoog.
‘Op een missie,’ herhaalde Trevize. ‘Waarom worden wij dan als misdadigers behandeld? Waarom worden wij aanvankelijk meegevoerd door bewapende wachten? De Raad van de Foundation, dat kan ik u verzekeren, zal hier weinig mee ingenomen zijn.’
‘En moeten we hier bovendien nog onbepaalde tijd blijven staan?’ vroeg Blits en haar stem klonk vergeleken met die van de oudere vrouw een tikkeltje schril.
De minister wierp een koele blik op Blits, stak toen een arm omhoog en zei: ‘Drie stoelen! Nu!’
Een deur ging open en drie mannen, gekleed in de gebruikelijke sombere mode van Comporellen, brachten in looppas drie stoelen naar binnen. De drie mensen voor het bureau gingen zitten.
‘Kijk eens aan,’ zei de minister met een winterse glimlach, ‘zitten we nu allemaal prettig?’
Dat kon Trevize bepaald niet vinden. De stoelen hadden geen kussen, voelden koud aan, hadden een platte zitting en rug en hielden geen enkele rekening met de vorm van het lichaam. Hij zei: ‘Waarom zijn we hier?’
De minister bestudeerde papieren op haar bureau. ‘Dat zal ik uitleggen zodra ik zeker ben van mijn feiten. Uw schip is de Verre Ster uit Terminus. Klopt dat, Raadsheer?’
‘Dat klopt.’
De minister keek op. ‘Ik heb uw titel gebruikt. Wilt u zo hoffelijk zijn de mijne te gebruiken?’
‘Is Mevrouw de Minister voldoende? Of is er nog een titel?’
‘Geen titel en u hoeft geen twee woorden te bezigen. Minister is voldoende en mevrouw als u de herhalingen beu bent.’
‘Dan is mijn antwoord op uw vraag: dat klopt, Minister.’
‘De kapitein van het schip is Golan Trevize, burger van de Foundation en lid van de Raad van Terminus: een eerstejaars Raadsheer, om precies te zijn. En u bent Trevize? Klopt dit allemaal, Raadsheer?’
‘Dat klopt, Minister. En aangezien ik een burger van de Foundation ben …’
‘Ik was nog niet uitgesproken, Raadsheer. Spaar uw bezwaren tot ik klaar ben. U wordt vergezeld door Janov Pelorat, wetenschapper, historicus en burger van de Foundation. En dat bent u, nietwaar, dr. Pelorat?’
Pelorat kon niet verhelen dat hij even schrok toen hij de vorsende blik van de bewindsvrouwe op zich gericht zag. ‘Inderdaad, mijn b…’ Hij hield even op en begon toen opnieuw aan zijn zin. inderdaad, Minister.’
De minister sloeg haar handen op elkaar. ‘Nergens in het rapport dat ik ontvangen heb wordt over een vrouw gesproken. Maakt deze vrouw deel uit van de bemanning van het schip?’
‘Inderdaad, Minister,’ zei Trevize.
‘Dan zal ik me direct tot de vrouw wenden. Hoe heet u?’
‘Ik sta bekend als Blits,’ zei Blits. Ze zat kaarsrecht en sprak rustig en duidelijk. ‘Maar mijn volledige naam is langer, mevrouw. Wilt u hem horen?’
‘Ik zal me voorlopig met Blits tevreden stellen. Bent u een burger van de Foundation, Blits?’
‘Nee, mevrouw.’
‘Van welke wereld bent u dan bewoner. Blits?’
‘Ik heb geen documenten met betrekking tot het burgerschap van enigerlei wereld, mevrouw.’
‘Geen papieren, Blits?’ Ze krabbelde iets in de papieren voor haar. ‘Dat punt is dan genoteerd. Wat doet u aan boord van het schip?’
‘Ik ben een passagier, mevrouw.’
‘Heeft Raadsheer Trevize of dr. Pelorat u naar uw papieren gevraagd voor u aan boord stapte. Blits?’
‘Nee mevrouw.’
‘Wat is uw functie aan boord. Blits? Heeft uw naam iets met uw functie van doen?’
Blits zei trots: ‘Ik ben passagier en heb geen enkele functie.’
Trevize kwam tussenbeide. ‘Waarom valt u deze vrouw zo lastig, Minister? Welke wet heeft ze gebroken?’
Minister Lizalors ogen gingen van Blits naar Trevize. Ze zei: ‘U bent een Buitenwerelder, Raadsheer, en kent onze wetten niet. Niettemin bent u daar tijdens een verblijf op onze planeet aan onderworpen. U hebt niet uw eigen wetten meegenomen. Dat is geloof ik een algemeen aanvaarde regel in de Galaxis.’
‘Akkoord, Minister, maar nu weet ik nog niet welke wet ze gebroken heeft.’
‘Het is een algemene regel in de Galaxis, Raadsheer, dat een bezoeker van een wereld buiten de invloedssfeer van die wereld identificatie bij zich heeft. Veel planeten zijn laks wat dit betreft. Ze kijken alleen naar toerisme of staan onverschillig tegenover het handhaven van de orde. Maar wij op Comporellen zijn niet zo. Wij hebben een wetgeving en handhaven die met alle kracht. Zij is een wereldloos persoon en breekt als zodanig onze wetten.’
Trevize zei: ‘Maar zij is daar niet verantwoordelijk voor geweest. Ik heb het schip bestuurd en ik ben ermee op Comporellen geland. Zij moest wel mee, Minister. U kunt toch niet verwachten dat we haar de ruimte ingezet hadden, als afval.’
‘Dat betekent alleen maar, Raadsheer, dat u ook onze wetten geschonden hebt.’
‘Nee, dat is niet zo, Minister. Ik ben geen Buitenwerelder. Ik ben burger van de Foundation en Comporellen en de aan haar onderworpen werelden zijn een Geassocieerde Mogendheid van de Foundation. Als burger van de Foundation staat het mij vrij om hiernaar toe te reizen.’
‘Inderdaad, Raadsheer, zolang u documentatie hebt die bewijst dat u inderdaad een burger van de Foundation bent.’
‘Hetgeen het geval is, Minister.’
‘Maar zelfs als burger van de Foundation hebt u niet het recht om onze wet te breken door het meenemen van een wereldloos persoon.’
Trevize aarzelde. De grenswacht Kendray had kennelijk niet zijn woord gehouden en het had dus geen zin om hem te beschermen. Hij zei: ‘Wij zijn niet tegengehouden bij het immigratie-station en ik heb hier een impliciete toestemming in gezien dat ik deze vrouw mee mocht nemen, Minister.’
‘U bent inderdaad niet aangehouden, Raadsheer. En de vrouw is inderdaad niet door de immigratie-autoriteiten gerapporteerd. Zij is doorgelaten. Ik kan alleen maar vermoeden dat de betrokken ambtenaren besloten hebben — geheel correct — dat het belangrijker was om uw schip op ons oppervlak te krijgen dan om moeilijk te doen over een wereldloos persoon. Strikt genomen hebben ze de reglementen niet nageleefd en die kwestie zal te zijner tijd behandeld worden, maar ik twijfel er niet aan dat het negeren van de regels gerechtvaardigd is geweest. Wij hebben een rigide wetgeving, Raadsheer, maar wij zijn niet onredelijk rigide.’
Trevize zei terstond: ‘Dan zal ik nu een appèl op uw redelijkheid doen om uw strengheid te versoepelen, Minister. Als u zoals u zegt geen informatie hebt ontvangen van het immigratie-station dat er een wereldloos persoon aan boord was, kunt u ook niet geweten hebben dat wij bij onze landing uw wetten schonden. Toch was het duidelijk dat u zich voorbereid had ons ogenblikkelijk in hechtenis te nemen en dat hebt u ook gedaan. Waarom hebt u dat gedaan, als u geen reden had om aan te nemen dat wij in overtreding waren?’
De minister glimlachte. ‘Ik begrijp uw verwarring, Raadsheer. Laat me u alstublieft verzekeren dat de informatie die wij hebben verworven, of liever gezegd, niet verworven over de wereldloze conditie van uw passagier niets te maken heeft gehad met het feit dat u in hechtenis bent gesteld. Wij handelen namens de Foundation waarmee wij, zoals u al gezegd hebt, geassocieerd zijn.’
Trevize staarde haar aan. ‘Maar dat is onmogelijk, Minister. Nog erger, dat is belachelijk.’
Het schampere lachje van de minister klonk als zoete honing. Ze zei: ‘Ik vind het interessant dat u belachelijk zijn lager aanslaat dan onmogelijk zijn. En ik ben het ook nog met u eens. Maar jammer genoeg voor u is het geen van beide. Waarom zou dat ook?’
‘Omdat ik een formele vertegenwoordiger van de regering van de Foundation ben, belast met een missie en het is volstrekt ondenkbaar dat zij mijn arrestatie verlangen. Dat kan trouwens niet eens, aangezien ik immuniteit bezit.’
‘Aha, u hebt mijn titel vergeten, maar u bent zeer bewogen en het is u vergeven. Desondanks, ik heb geen direct verzoek gekregen u te arresteren. Dat heb ik alleen maar gedaan om uit te kunnen voeren wat mij verzocht is, Raadsheer!’
‘En wat is dat. Minister?’ vroeg Trevize. Hij probeerde zijn emoties voor deze formidabele vrouw in bedwang te houden.
‘Ik wil het commando over uw schip, Raadsheer. Ik wil het teruggeven aan de Foundation.’
‘Wat?’
‘En alweer hebt u mijn titel weggelaten, Raadsheer. Zeer slordig van u en uw zaak wordt er zo niet beter op. Het schip is niet uw persoonlijk bezit, neem ik aan. Is het door u ontworpen, gebouwd, hebt u ervoor betaald?’
‘Natuurlijk niet, Minister. De regering van de Foundation heeft het mij ter beschikking gesteld.’
‘Dan mogen we er ook van uitgaan dat de regering van de Foundation het recht bezit het schip terug te vorderen. Het is een waardevol schip, neem ik aan.’
Trevize gaf geen antwoord.
De minister zei: ‘Het is een gravitisch schip, Raadsheer. Daar kunnen er niet veel van bestaan en zelfs de Foundation kan er maar heel weinig hebben. Ze heeft er misschien spijt van dat ze u een van die heel weinige schepen heeft uitgeleend. Misschien kunt u ze overreden om u een ander, minder waardevol schip te geven dat evenwel ruimschoots voldoende is voor uw missie. Maar wij moeten het schip hebben waarmee u bent aangekomen.’
‘Nee Minister, ik kan mijn schip niet overdragen. Ik kan niet aannemen dat de Foundation u daarom verzocht heeft.’
De minister glimlachte. ‘Niet mij persoonlijk, Raadsheer. Ook niet aan Comporellen alleen. We hebben redenen om aan te nemen dat het verzoek naar elk van de vele werelden en districten onder jurisdictie van de Foundation is uitgegaan. Hieruit constateer ik dat de Foundation uw reisschema niet kent en u met enig misnoegen aan het zoeken is. Van waaruit ik tevens concludeer dat u geen missie op Comporellen hebt namens de Foundation, aangezien ze dan zou weten waar u was en dan had ze ons wel benaderd. Om kort te gaan, Raadsheer, u hebt tegen me gelogen.’
Trevize zei en de woorden kwamen er niet gemakkelijk uit: ‘Ik zou graag een kopie van dat verzoek van de Foundation willen zien, Minister. Ik neem aan dat ik hiertoe gerechtigd ben.’
‘Zeker wel, als we ermee naar de rechter stappen. Wij nemen onze legale voorschriften uiterst serieus, Raadsheer en uw rechten zullen ten volle beschermd worden, dat verzeker ik u. Maar het zou beter en gemakkelijker zijn als wij tot een akkoord zouden kunnen komen zonder publiciteit en uitstel. Daaraan geven wij de voorkeur, evenals de Foundation, dat weet ik zeker, want die zal zeker niet aan de Galaxis willen verkondigen dat er een Wetgever aan de haal is. Dan zou de Foundation voor schut staan en dat is naar uw en mijn mening nog erger dan onmogelijk.’
Trevize zweeg weer.
De minister wachtte even en zei toen, even onverstoorbaar als voorheen: ‘Hoe dan ook, Raadsheer, of het nu met een informeel akkoord moet, dan wel via de rechter, maar wij willen dat schip per se hebben. En de straf op het feit dat u een wereldloze passagier hebt binnengesmokkeld is van uw beslissing afhankelijk. Als u de formele wetsgang zoekt, dan zal zij in uw nadeel meetellen en dan zult u allen ten volle de straf moeten dragen en die zal niet licht zijn, dat garandeer ik u. Maar als we het op een akkoord willen gooien, dan kunnen we uw passagier per lijnvlucht brengen naar waar ze wil en u kunt desgewenst met haar meegaan. En als de Foundation daartoe bereid is, kunnen we u een van onze schepen geven waarmee u uitstekend kunt reizen, aangenomen natuurlijk dat de Foundation een passende vervanging stuurt. Of als u om de een of andere reden mocht besluiten om niet meer naar een door de Foundation gecontroleerd gebied te gaan, dan zijn wij bereid u asiel te verlenen en op den duur misschien wel het burgerschap van Comporellen. U ziet, er zijn talloze mogelijkheden als u bereid bent om mee te werken, maar als u op uw wettige rechten staat, dam krijgt u niets.’
Trevize zei: ‘U bent te happig, Minister. U belooft wat u niet waar kunt maken. U kunt mij geen asiel bieden als de Foundation om mijn uitlevering vraagt.’
De minister zei: ‘Raadsheer, ik beloof nooit wat ik niet kan waarmaken. De Foundation heeft alleen om het schip verzocht. Ze hebben geen verzoek gedaan met betrekking tot u als persoon en dat geldt voor iedereen aan boord. Het gaat hen uitsluitend om het schip.’
Trevize wierp een snelle blik op Blits en zei: ‘Heb ik uw verlof, Minister, om enkele ogenblikken met dr. Pelorat en juffrouw Blits te overleggen?’
‘Zeker, Raadsheer. U hebt een kwartier.’
‘Zonder iemand erbij, Minister.’
‘U zult naar een kamer gebracht worden en na een kwartier wordt u weer opgehaald, Raadsheer. U zult niet gestoord worden en er zijn geen pogingen om uw gesprek af te luisteren. Daar geef ik u mijn woord op en ik hou mijn woord. Maar u wordt wel goed bewaakt en het is dwaasheid om te proberen te ontsnappen.’
‘Dat begrijpen we, Minister.’
‘En als u weer terug bent, verwachten we uw vrijwillige medewerking om het schip over te dragen. Zo niet, dan neemt de wet zijn loop en bent u veel slechter af, Raadsheer, begrepen?’
‘Dat is begrepen, Minister,’ zei Trevize die zijn woede beteugelde, want als hij zich zou laten gaan, was alles verkeken.
Het was een kleine kamer, maar hij was uitstekend verlicht. Er stond een bank in en twee stoelen en je kon een ventilator horen draaien. Bij elkaar genomen was de kamer heel wat gerieflijker dan het grote, steriele kantoor van de minister.
Een bewaker was hen voorgegaan, een lange, ernstige man wiens hand boven de kolf van zijn handwapen bleef zweven. Hij bleef buiten staan toen zij naar binnen gingen en zei op barse toon: ‘U hebt vijftien minuten.’
Zodra hij dat gezegd had, gleed de deur met een dreun op slot.
Trevize zei: ‘Ik hoop maar dat we niet afgeluisterd worden.’
Pelorat zei: ‘Ze heeft ons haar woord gegeven, Golan.’
‘Jij oordeelt anderen naar jezelf, Janov. Haar zogeheten “woord” is voor mij niet voldoende. Als het moet, zal ze het zonder aarzelen breken.’
‘Het doet er niet toe,’ zei Blits. ‘Ik kan deze kamer afschermen.’
‘Heb jij dan een afschermmechanisme?’ vroeg Pelorat.
Blits glimlachte en plotseling fonkelden haar witte tanden. ‘De geest van Gaia is een afschermmechanisme, Pel. Het is een enorme geest.’
‘Maar we zitten hier juist vanwege de beperkingen van die enorme geest,’ merkte Trevize op.
‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg Blits.
‘Toen de drievoudige confrontatie voorbij was, heb je mij uit de geheugens van de Burgemeester en die man van de Tweede Foundation, Gendibal, gewist. Geen van beiden kon meer aan mij denken, hooguit vagelijk en met onverschilligheid. Ik moest met rust gelaten worden.’
‘Dat moesten we wel,’ zei Blits, ‘jij bent onze belangrijkste inzet.’
‘Jazeker. Golan Trevize, die altijd gelijk heeft. Maar mijn schip heb je niet uit hun geheugens gewist. Burgemeester Branno heeft niet om mij gevraagd. Ze was niet meer in mij geïnteresseerd, maar wel degelijk in het schip. Dat schip was ze niet vergeten.’
Blits fronste haar voorhoofd.
Trevize zei: ‘Denk er eens over na. Gaia ging er zomaar van uit dat mijn schip en ik een eenheid vormden. En als Branno niet aan mij zou denken, zou ze ook niet aan het schip denken. Het probleem is dat Gaia geen benul van individualiteit heeft. Het zag mij en het schip als een enkel organisme en dat was goed verkeerd.’
Blits zei zacht: ‘Daar kun je gelijk in hebben.’
‘Dus,’ vervolgde Trevize, ‘moeten jullie het zaakje maar klaren. Ik moet mijn gravitisch schip en mijn computer hebben. En met minder neem ik geen genoegen. En daarom, Blits, moet je er maar voor zorgen dat ik mijn schip houd. Jij kunt toch geesten controleren?’
‘Dat kan ik, Trevize, maar wij nemen niet zo gauw onze toevlucht tot zo’n controle. We hebben het toen tijdens die drievoudige confrontatie gedaan, maar weet jij hoe lang tevoren die confrontatie is voorbereid? Wat we allemaal berekend hebben, wat we tegen elkaar afgewogen hebben? Dat heeft letterlijk — jaren gekost. Ik kan niet zomaar naar een vrouw toe stappen en haar geest zo aanpassen dat het iemand anders beter uitkomt.’
‘Is dit de tijd om . ..’
Maar Blits was niet te stoppen. ‘Als ik daaraan begin, waar houdt het dan op? Ik had de geest van die ambtenaar bij het toelatingsstation kunnen beïnvloeden en dan waren we zonder meer doorgelaten. Ik had de geest van die geheime agent m dat voertuig kunnen veranderen en dan had hij ons laten gaan.’
‘Nu je het zegt, waarom heb je dat niet gedaan?’
‘Omdat wij niet weten waar het einde is. Wij kennen de neveneffecten niet en de situatie kan dan helemaal uit de hand lopen. Als ik nu met de geest van de minister zou gaan knoeien, zou dat haar onderhandelingen met anderen kunnen beïnvloeden. En omdat ze een hoge positie bekleedt in haar regering, zouden hierdoor wel eens interstellaire relaties geraakt kunnen worden. Wij durven niet aan haar geest te komen zolang de zaak niet grondig is uitgedokterd.’
‘Waarom ben je dan met ons meegegaan?’
‘Omdat de tijd kan aanbreken dat jouw leven bedreigd wordt. Ik moet jouw leven beschermen, wat het ook kost, zelfs al gaat het ten koste van Pel of van mij. Jouw leven werd bij dat toelatingsstation niet bedreigd. En nü wordt het ook niet bedreigd. Je moet hier zelf maar een oplossing voor bedenken. Als Gaia dan de consequenties wel kan overzien, kunnen wij misschien tot actie overgaan.’
Trevize verviel in gepeins. Toen zei hij: ‘In dat geval zal ik iets moeten proberen. Maar misschien lukt het niet.’
De deur smakte met evenveel lawaai open als hij was dichtgegaan.
De bewaker zei: ‘Kom mee.’
Toen ze naar buiten stapten, fluisterde Pelorat: ‘Wat ga je doen, Golan?’
Trevize schudde zijn hoofd en fluisterde terug: ‘Ik weet het nog niet. Ik zal iets moeten improviseren.’
Minister Lizalor zat nog steeds aan haar bureau toen ze haar kantoor betraden. Ze glimlachte grimmig en zei: ‘Ik hoop, Raadsheer, dat u teruggekomen bent om mij te vertellen dat u mij het Foundation-schip zult overhandigen.’
‘Ik ben gekomen,’ zei Trevize rustig, ‘om over voorwaarden te praten.’
‘We hebben geen voorwaarden te bepraten, Raadsheer. Als u erop staat kunnen wij u in een mum van tijd voor de rechter slepen. U zult volmaakt eerlijk veroordeeld worden aangezien uw schuldvraag duidelijk is en niet bestreden kan worden. U had geen wereldloze persoon mogen invoeren. Vervolgens zijn wij juridisch gerechtigd uw schip in beslag te nemen en u drieën zware straffen op te leggen. Ik wil niet dat u ons zelfs maar één dag ophoudt.’
‘En toch zullen we het over voorwaarden moeten hebben, Minister, want hoe snel u ons ook kunt laten veroordelen, u kunt dat schip nooit zonder mijn toestemming in beslag nemen. Als u probeert zonder mij het schip te betreden, zal het zichzelf vernietigen, compleet met de ruimtehaven en ieder mens in die haven. Dat zal de Foundation gegarandeerd woest maken en dat durft u niet. Uw eigen wet staat u zeker niet toe ons te bedreigen of te mishandelen. En als u toch uw eigen wet breekt en mij dwingt mijn schip open te stellen, zit u goed fout. U mag ons niet martelen, u mag ons niet aan een wrede opsluiting of iets dergelijks blootstellen, want ook daar komt de Foundation achter en dan wordt die zo mogelijk nog woedender. Hoe graag ze ook dat schip terughebben, ze kunnen nooit een precedent toestaan waardoor men burgers van de Foundation kan mishandelen. Zullen we het toch maar over de voorwaarden hebben?’
‘Grote onzin,’ zei de minister honend. ‘We zullen zo nodig zelf met de Foundation contact opnemen. Die weten heus wel hoe ze hun eigen schip moeten openen of anders zullen ze u dwingen.’
Trevize zei: ‘U hebt mijn titel niet gebezigd, Minister, maar u kampt met hevige emoties en dat kunnen we dus wel door de vingers zien. U weet best dat dat het laatste zal zijn wat u doet, de Foundation erbij halen, aangezien u absoluut niet van plan bent om het schip aan hen terug te geven.’
De glimlach verdween van het gezicht van de minister. ‘Wat is dit voor nonsens, Raadsheer?’
‘Het soort van nonsens, Minister, dat misschien niet voor andere oren geschikt is. Laat mijn vriend en de jonge vrouw naar een comfortabel hotel gaan waar ze de rust kunnen krijgen die ze al zo lang nodig hebben. En stuur ook uw bewakers weg. Die kunnen buiten blijven staan en ze kunnen trouwens een wapen voor u achterlaten. U bent geen kleine vrouw en met een wapen hebt u niets van mij te vrezen. Ik ben ongewapend.’
De minister leunde naar voren. ‘In dat geval heb ik niets van u te vrezen.’
Zonder om te kijken wenkte ze een van de bewakers die ogenblikkelijk op haar af marcheerde en met hakkengekletter tot stilstand kwam. Ze zei: ‘Breng die twee naar Suite 5. Maak het hun gerieflijk en bewaak hen goed. Jij bent er verantwoordelijk voor dat hun niets overkomt. En er mag niets van dit alles naar buiten lekken.’
Ze ging staan en het kostte Trevize veel wilskracht om niet door haar geïmponeerd te worden. Ze was een forse vrouw. Zeker zo lang als Trevize, die 1 meter 85 was, misschien wel een paar centimeter langer. Ze had een slanke taille en de twee witte strepen over haar borst deden die taille nog slanker lijken. Ze had een massieve gratie over zich en Trevize constateerde treurig dat haar opmerking dat ze niets van hem te vrezen had, best waar kon zijn. In een stoeipartij kon ze hem ongetwijfeld met beide schouders op de mat drukken.
Ze zei: ‘Kom mee, Raadsheer. Als u toch onzin gaat praten, is het maar beter dat zo weinig mogelijk mensen het horen.’
Ze marcheerde voor hem uit en Trevize liep haar achterna. Hij voelde zich kleiner worden in haar massieve schaduw, een gevoel dat hij nooit eerder bij een vrouw had gekend.
Ze stapten een lift in en toen de deur achter hen dichtging zei ze: ‘We zijn nu alleen, Raadsheer, en als u de illusie heeft dat u me tot iets kunt dwingen, dan zeg ik: vergeet dat maar rustig.’ De zangerige klank van haar stem werd opvallender toen ze, duidelijk geamuseerd zei: ‘U lijkt me een redelijk krachtige man, maar ik verzeker u dat het mij geen moeite kost uw arm te breken, of uw rug als dat moet. Ik ben gewapend, maar ik zal geen wapen nodig hebben.’
Trevize krabde zich over de wang toen zijn ogen omlaag gingen en toen weer omhoog. Hij bekeek haar lichaam. ‘Minister, ik durf me op een worstelmat met elke man te meten, maar ik heb al besloten een knokpartij met u maar over te slaan. Ik weet wanneer ik mijn meerdere zie.’
‘Uitstekend,’ zei de minister en ze keek vergenoegd.
Trevize vroeg: ‘Waar gaan we naar toe, Minister?’
‘Naar beneden. Een heel eind naar beneden. Maar maakt u zich geen zorgen. In de hyperdrama’s wordt de held dan altijd naar de kerkers gevoerd, maar wij hebben geen kerkers op Comporellen_ alleen maar redelijke gevangenissen. We gaan naar mijn privé-vertrekken; dat is niet zo romantisch als een vunzige cel in die goeie ouwe tijd van het Imperium, maar het is wel gerieflijker.’
Volgens Trevize waren ze zeker vijftig meter onder het oppervlak van de planeet toen de liftdeur openging en ze naar buiten stapten.
Trevize keek verbaasd om zich heen toen ze in haar vertrekken stonden.
De minister zei grimmig: ‘En, kan mijn appartement uw goedkeuring wegdragen?’
‘Zeker Minister, zeker. Ik sta alleen versteld. Ik had er niet op gerekend. Dat beetje wat ik van uw planeet heb gezien en gehoord heeft mij de indruk gegeven dat jullie nogal… sober zijn ingesteld, wars van nutteloze luxe.’
‘Dat is ook zo, Raadsheer. We hebben maar beperkte middelen en ons leven moet even hard zijn als ons klimaat.’
‘Maar dit hier, Minister,’ zei Trevize en met beide handen gaf hij de hele kamer aan, ‘dit is bepaald luxueus te noemen.’ Voor het eerst op deze wereld zag hij kleur. De stoelen en banken hadden zachte kussens en de verlichting van de muren was mild voor het oog. Op de vloer lag een tapijt dat veerkrachtig aanvoelde en geluid dempte.
‘Wij zijn inderdaad wars van nutteloze luxe, Raadsheer, zoals u al gezegd hebt. Maar dit is particuliere luxe en die heeft wel degelijk zijn nut. Ik werk hard en draag veel verantwoording. En dan heb ik een plek nodig waar ik af en toe bij kan komen.’
Trevize vroeg: ‘En leven alle Comporellianen zo als het oog van de buitenwereld de andere kant op kijkt?’
‘Dat hangt van de aard van het werk en de verantwoordelijkheid af. Maar heel weinigen kunnen zich zoiets permitteren, dank zij onze ethiek.’
‘Maar u, Minister, u hebt hier wel degelijk recht op? U hebt dit wel verdiend?’
De minister zei: ‘Een hoge functie heeft zijn plussen en minnen. Privileges naast plichten. Maar ga toch eens zitten, Raadsheer, en vertel me van uw dwaze plan.’ Ze ging op de bank zitten die langzaam meegaf onder haar gewicht en wees naar een even zachte stoel vlak tegenover haar.
Trevize ging zitten. ‘Dwaasheid, Minister?’
De minister ontspande zich zichtbaar en leunde met haa rechterelleboog op een kussen. ‘Nu we onder elkaar zijn, hoeven we ons niet meer zo formeel op te stellen. Je mag me Lizalor noemen en ik noem jou Trevize. Zeg eens, Trevize, wat heb je nu op je lever? Kom ermee voor de dag.’
Trevize sloeg zijn benen over elkaar en leunde achterover. ‘Luister, Lizalor. Jij hebt mij voor de keuze gesteld: of ik geef mijn schip vrijwillig op, of ik word voor de rechter gesleept. In beide gevallen krijg jij het schip in handen. Toch heb je je uitgesloofd om mij dat eerste te laten kiezen. Je ging zelfs zo ver dat je mij een ander schip in ruil aanbood waarmee mijn vrienden en ik overal naartoe konden gaan. We konden zelfs hier op Comporellen blijven en jullie nationaliteit verwerven. Ook was je bereid tot kleine concessies, want ik mocht een kwartiertje met mijn vrienden vergaderen. Ja, je ging zelfs zo ver dat je mij naar je privé-vertrekken bracht en mijn vrienden hebben het nu, naar ik aanneem, ook heel gerieflijk. Om kort te gaan, jij koopt me om, Lizalor, en je moet wanhopig zijn. Jij bent de laatste die aan zo’n rechtszitting behoefte heeft.’
‘Kom nou, Trevize, ik kan toch wel eens een menselijke opwelling hebben?’
‘Geloof ik niet.’
‘En misschien ga ik er wel van uit dat een vrijwillige overgave heel wat sneller en gemakkelijker is dan een proces.’
‘Nee! Ik heb een andere verklaring.’
‘En die is?’
‘Een proces heeft een heel sterk nadeel: het is openbaar. Je hebt al diverse keren naar het rigide systeem van wetgeving verwezen en ik denk dat je heel moeilijk een proces kunt arrangeren zonder dat dat ergens wordt vastgelegd. In dat geval komt de Foundation erachter en dan zou je na afloop van het proces het schip terug moeten geven.’
‘En natuurlijk is de Foundation de eigenaar van het schip,’ zei Lizalor en op haar gezicht stond niets af te lezen.
‘Maar een privé-regeling met mij daarentegen,’ vervolgde Trevize, ‘hoeft niet officieel vastgelegd te worden. Dan heb jij het schip, de Foundation hoeft er niets van te weten — ze weten trouwens niet eens dat we op deze planeet zijn — en Comporellen behoudt het schip. Dat is jouw plan geweest. Ik twijfel er niet aan.’
‘Waarom zouden wij dat doen?’ Op haar gezicht stond nog steeds niets af te lezen. ‘Maken wij dan geen deel uit van de Confederatie van de Foundation?’
‘Niet helemaal. Jullie status is die van een Geassocieerde Mogendheid. Op elke Galactische kaart waar de leden van de Federatie in rood worden aangegeven, wordt Comporellen en de van haar afhankelijke werelden in bleekroze aangeduid.’
‘Maar ook als Geassocieerde Mogendheid zouden wij toch zeker met de Foundation samenwerken?’
‘O ja? En kan het niet zijn dat Comporellen van volledige onafhankelijkheid droomt, ja, zelfs van het leiderschap? Jullie zijn een oude wereld. Vrijwel alle werelden beweren ouder te zijn dan ze in feite zijn, maar Comporellen is inderdaad een heel oude planeet.’
Minister Lizalor stond toe dat er een kille glimlach over haar gezicht gleed. ‘De oudste, als sommige heethoofden gelijk hebben.’
‘Kan er geen tijd geweest zijn waarin Comporellen inderdaad de leidende wereld van een relatief klein groepje werelden is geweest? En is het dan zo vreemd om te veronderstellen dat jullie weer die verloren machtspositie willen innemen?’
‘Dacht jij dat wij over zo’n onmogelijk doel zouden dromen? Voordat ik wist wat je ging zeggen heb ik het al als dwaasheid bestempeld, en inderdaad, het is te gek om los te lopen.’
‘Dromen kunnen onmogelijk zijn, maar ze worden evengoed toch gedroomd. Terminus zetelt helemaal aan de uiterste rand van de Galaxis en heeft maar een geschiedenis van vijfhonderd jaar, heel wat korter dan welke planeet ook. Toch is Terminus de feitelijke leider van de Galaxis. En waarom zou dat dan niet voor Comporellen kunnen opgaan?’ Trevize glimlachte.
Lizalor vertrok geen spier. ‘Terminus is dank zij het plan van Hari Seldon zo ver gekomen, hebben ze ons altijd voorgehouden.’
‘Die aangeprate superioriteit is natuurlijk psychologisch heel sterk, maar alleen zolang de mensen erin blijven geloven. Het kan best zijn dat de regering van Comporellen er niet in gelooft. Toch is Terminus technologisch een onverslaanbaar fort. Terminus’ hegemonie over de hele Galaxis berust ongetwijfeld op zijn vergevorderde technologie, waarvan dat gravitische schip dat jij zo graag wilt hebben maar een voorbeeld is. Alleen Terminus beschikt over gravitische schepen. De rest niet. Maar als Comporellen er een zou hebben, en op zijn gemak bestuderen kon, dan zou het een gigantische technologische stap naar voren doen. Ik geloof niet dat het voldoende is om Terminus van de eerste plaats te stoten, maar daar denkt jouw regering misschien anders over.’
Lizalor zei: ‘Dat kun je niet menen. Elke regering die tegen de wil van de Foundation zo’n schip houdt, krijgt zeker met represailles te maken. En de geschiedenis heeft geleerd dat de Foundation heel wraakgierig kan zijn.’
Trevize zei: ‘Maar de toorn van de Foundation zou alleen over jullie neerdalen als er iets was om toornig over te zijn.’
‘In dat geval, Trevize — als we even aannemen dat jouw analyse niet helemaal dwaas is — dan is het toch veel gunstiger voor jou om ons dat schip te geven, uiteraard voor een heel aantrekkelijk bedrag. Wij zouden er best veel geld voor over hebben om dat schip zonder al die rompslomp te krijgen, zoals je zelf gezegd hebt.’
‘Maar hoe zouden jullie dan zeker weten dat ik mijn mond tegenover de Foundation zou houden?’
‘Waarom niet? Want dan zou je eigen aandeel ook uit de doeken gedaan worden.’
‘Ik kan dan altijd beweren onder dwang gehandeld te hebben.’
‘Inderdaad. Maar jouw gezonde verstand zegt je dat jouw Burgemeester daar nooit in zou trappen. Vooruit, doe eens een voorstel.’
Trevize schudde zijn hoofd. ‘Dat doe ik niet, mevrouw Lizalor. Dat schip is van mij en het blijft van mij. En zoals ik al gezegd heb, knalt hij met ongelooflijke kracht uit elkaar als jullie toegang willen forceren. Neem van me aan dat dat de waarheid is. Denk vooral niet dat ik bluf.’
‘Maar jij zou hem wel kunnen openen en de computer nieuwe instructies geven.’
‘Zeer zeker, maar dat doe ik niet.’
Lizalor zuchtte diep. ‘Je weet dat we je van gedachten kunnen laten veranderen. Zo niet door wat we jou aandoen, alswel wat we met die vriend van jou, dr. Pelorat kunnen doen. Of de jonge vrouw.’
‘Martelingen, Minister? Mag dat van jouw wetgeving?’
‘Nee, Raadsheer, maar we hoeven niet per se onze toevlucht tot zoiets grofs te nemen. Er is nog altijd de Psychische Aftaster.’
Voor het eerst sinds hij in het vertrek van de minister was, voelde Trevize zich koud worden.
‘Dat kun je ook niet doen. Het gebruik van de Psychische Aftaster is in de. hele Galaxis alleen maar voor medische doeleinden toelaatbaar.’
‘Maar als wij zo wanhopig worden …’
‘Dat risico wil ik nemen,’ zei Trevize kalm, ‘want je hebt er toch niets aan. Mijn wil dat schip te behouden zit zo diep dat de Psychische Aftaster mijn geest vernietigd zou hebben eer ik het schip gedwongen zou afstaan.’ (En dat was wèl bluf, wist hij en hij voelde zich nog meer verkillen.) ‘En zelfs als jullie zo goed zijn dat jullie mij kunnen overhalen zonder mijn geest te vernietigen, en als ik het schip zou openen, en de bom onklaar maken, dan nog heb je er niets aan. De computer van het schip is nog geavanceerder dan het schip en hij is zo ontworpen — en vraag me niet hoe, want ik weet het niet — dat hij alleen volledig kan opereren met mij. Je zou het een persoonsgerichte computer kunnen noemen.’
‘En als je dan eens je schip zou behouden en haar piloot zou blijven? Zou je dat willen: erepiloot voor Comporellen? Groot salaris? Aanzienlijke luxe? Ook voor je vrienden?’
‘Nee.’
‘Wat stel je dan voor? Dat we jou en je vrienden doodgemoedereerd laten vertrekken met je schip? Ik waarschuw je, want dan brengen wij nog liever de Foundation zelf op de hoogte.’
‘Dan ben je het schip kwijt.’
‘Als we het kwijtraken, dan liever aan de Foundation dan aan een brutale Buitenwerelder.’
‘Mag ik dan een compromis voorstellen?’
‘Een compromis? Ga je gang, ik luister.’
Trevize zei, zijn woorden wegend: ‘Ik heb een belangrijke missie. Die begon met steun van de Foundation. Die steun lijkt me nu ontvallen, maar de missie blijft belangrijk. Geef mij de steun van Comporellen en als ik mijn missie succesvol beëindig, dan zal dat Comporellen geen windeieren leggen.’
Lizalor keek sceptisch. ‘En geef je het schip dan niet aan de Foundation terug?’
‘Dat is nooit mijn bedoeling geweest. De Foundation zou niet zo wanhopig naar dat schip zoeken als zij zou denken dat ik het weer terug zou geven.’
‘Dat is niet precies hetzelfde als wanneer je zegt dat je het schip aan ons zult geven.’
‘Als mijn missie afgelopen is, heb ik het schip misschien niet meer nodig. En dan mag Comporellen het van mij hebben.’
De twee keken elkaar even zwijgend aan.
Lizalor zei: ‘Jij hebt “misschien” gezegd. Wij krijgen dat schip misschien. Wat heb ik daar nou aan?’
‘Ik kan natuurlijk van alles beloven, maar daar heb je ook niets aan. Het feit dat ik mijn belofte zo voorzichtig formuleer, moet voor jou een indicatie zijn dat ik het echt meen.’
‘Slim,’ knikte Lizalor. ‘Ik vind het een goed idee. Wat is die missie van jou en hoe wordt Comporellen daar beter van?’
Trevize zei: ‘Nee, nu is het jouw beurt. Steun je me als ik bewijs dat de missie ook voor Comporellen belangrijk is?’
Minister Lizalor kwam overeind van haar bank. Ze overweldigde hem met haar persoonlijkheid. ‘Ik heb honger, Raadsheer Trevize, en met een lege maag kan ik niet goed werken. Mag ik je iets te eten en te drinken aanbieden, heel bescheiden natuurlijk? En daarna komen we wel tot een akkoord.’
En Trevize leek het opeens of er een roofdierachtige blik van verwachting op haar gezicht lag en hij beet onzeker op zijn lippen.
De maaltijd was misschien voedzaam, maar erg smakelijk was hij niet. Het hoofdgerecht bestond uit gekookte runderlapjes met een mosterdsaus, dit alles vergezeld van een bladachtige groente die Trevize niet thuis kon brengen. En bijster lekker vond hij het ook niet, want hij hield er een bitterzoute smaak aan over. Later kwam hij erachter dat het een soort zeewier was.
Bij wijze van dessert was er een vrucht die wat van een appel weg had en een tikkeltje naar perzik smaakte (niet eens zo gek) en een hete, donkere drank die zo bitter was dat Trevize de helft liet staan. Hij vroeg of hij een glas water mocht hebben. De porties waren klein, maar gezien de omstandigheden had Trevize hier vrede mee.
Bij de maaltijd waren geen derden aanwezig. Er waren geen bedienden zichtbaar. De minister had zelf het eten warm gemaakt en opgediend en ook had ze het bestek en het vaatwerk opgeruimd.
‘Ik hoop dat je smakelijk gegeten hebt,’ zei Lizalor toen ze de eetkamer verlieten.
‘Heel smakelijk,’ zei Trevize, bepaald niet van harte.
De minister ging weer op haar vaste plaats op de bank zitten. ‘Goed, dan zullen we ons gesprek weer beginnen waar we het afgebroken hebben,’ zei ze. ‘Jij had geloof ik gezegd dat Comporellen nogal jaloers is op de leidende rol van Terminus op het gebied van technologie en ook op de supervisie van jouw planeet die de hele Galaxis in haar zak schijnt te hebben. Daar heb je in zekere zin gelijk in, maar dat aspect van de situatie is alleen maar interessant voor degenen die in interstellaire politiek geïnteresseerd zijn, en dat zijn er maar betrekkelijk weinig. Meer ter zake is het feit dat Comporellen nogal afkerig is van de immoraliteit van Terminus. De meeste planeten zijn immoreel, maar bij Terminus komt dat wel erg duidelijk naar voren. Ik wil daarmee zeggen dat alle anti-Terminus-gevoelens op deze planeet daarop gebaseerd zijn en niet op abstracte zaken.’
‘Immoreel?’ zei Trevize verbaasd. ‘Wat je ook op de Foundation aan te merken mag hebben, je moet toegeven dat de zaken efficiënt geregeld worden en de fiscus is er heel redelijk. Burgerrechten worden grotendeels gerespecteerd en …’
‘Raadsheer Trevize, ik had het over seksuele immoraliteit.’
‘Maar in dat geval begrijp ik je helemaal niet. Wij hebben een uitgesproken moraal, seksueel gesproken. Vrouwen zijn in elk aspect van het maatschappelijke leven geïntegreerd. Onze Burgemeester is een vrouw en bijna de helft van de Raad bestaat uit…’
Een blik van ongeduld gleed over het gezicht van de minister. ‘Hou je me voor de gek, Raadsheer? Je weet toch zeker wel wat seksuele moraal betekent? Is het huwelijk op Terminus al dan niet een sacrament?’
‘Wat bedoel je met sacrament?’
‘Bestaat er bij jullie een formele huwelijksceremonie die een paar bindt?’
‘Jazeker, als de mensen daar prijs op stellen. Zo’n ceremonie vereenvoudigt belastingproblemen en erfelijkheidskwesties.’
‘Maar scheiding bestaat?’
‘Natuurlijk. Het zou zeker seksueel immoreel zijn als een paar niet uit elkaar kon gaan als…’
‘En zijn er geen religieuze restricties?’
‘Religieus? Er zijn mensen die een filosofie uit oeroude culturen hebben opgebouwd, maar wat heeft dat met een huwelijk te maken?’
‘Raadsheer, hier op Comporellen wordt elk aspect van seks rigoureus gecontroleerd. Het mag niet buiten het huwelijk plaatsvinden. En zelfs binnen het huwelijk zijn er grenzen. Wij zijn diep geschokt door al die werelden, met Terminus voorop, waar seks als een vrij onbelangrijk maatschappelijk genoegen wordt gezien. Waar, hoe en met wie schijnt nauwelijks van betekenis te zijn en ook de godsdienst staat erbuiten.’
Trevize trok zijn schouders op. ‘Het spijt me, maar ik kan de Galaxis niet hervormen. Zelfs Terminus niet… en wat heeft dit trouwens met mijn schip te maken?’
‘Ik heb het erover hoe het publiek zal reageren inzake jouw schip en die houding bindt mij enigszins. De bevolking van Comporellen zou het afschuwelijk vinden om te vernemen dat een aantrekkelijke vrouw aan boord dient om de lusten van jou en je vriend te bevredigen. Mede uit bezorgdheid voor jullie veiligheid heb ik zo aangedrongen op een vrijwillige overgave in plaats van een openbaar proces.’
Trevize zei: ik merk dat je de maaltijd hebt gebruikt om een nieuwe vorm van bedreiging te construeren. Moet ik nu bang zijn om gelyncht te worden?’
‘Ik wijs je alleen maar op de gevaren. Ontken je soms dat die vrouw aan boord een ander doel heeft dan seksueel soelaas?’
‘Natuurlijk ontken ik dat. Blits is de partner van mijn vriend dr. Pelorat. En bij hen is er geen andere partner in het geding. Je zou hun status misschien niet als gehuwd kunnen omschrijven, maar geloof me, in de gedachten van Pelorat en in die van de vrouw, zijn ze gehuwd.’
‘Zeg je me nu dat jij er helemaal buiten staat?’
‘Natuurlijk,’ zei Trevize. ‘Waar zie je me voor aan?’
‘Dat kan ik niet zeggen. Ik ken jouw morele normen niet.’
‘Laat mij je dan uitleggen dat mijn normen mij vertellen dat ik niet rotzooi met de partner van een vriend.’
‘Je wordt zelfs niet verleid?’
‘Die verleiding heb ik niet helemaal in de hand, maar er is geen sprake van dat ik daaraan zal toegeven.’
‘Absoluut geen sprake? Ben je dan niet in vrouwen geïnteresseerd?’
‘Dat geloof je toch zeker niet! Ik ben wel degelijk geïnteresseerd.’
‘Hoe lang is het dan geleden dat je seks met een vrouw bedreven hebt?’
‘Maanden. Helemaal niet meer sinds mijn vertrek van Terminus.’
‘Dat vind je toch zeker niet plezierig?’
‘Zeker niet,’ zei Trevize hartstochtelijk, ‘maar de situatie is nu eenmaal zo dat ik geen keuze heb.’
‘Maar als jouw vriend, Pelorat, zou zien dat je eronder leed, dan zal hij toch zeker wel zijn vrouw met jou willen delen?’
‘Hij merkt niets van mijn lijden, maar zo hij dat deed, zou hij Blits zeker niet met mij willen delen. En ik denk trouwens ook niet dat de vrouw het goed zou vinden. Ze voelt zich niet tot mij aangetrokken.’
‘Zeg je dat omdat je het geprobeerd hebt?’
‘Ik heb het niet geprobeerd. Ik ben tot mijn conclusie gekomen zonder mijn theorie te toetsen aan de praktijk. En als je het per se weten wilt, ik mag haar niet zo.’
‘Het is niet waar! Ze is toch wat een man aantrekkelijk vindt?’
‘Fysiek is ze zeker aantrekkelijk. Maar toch doet ze me niets. Om te beginnen is ze me te jong en te kinderlijk in sommige opzichten.’
‘Heb jij dan liever rijpere vrouwen?’
Trevize zweeg even. Was hier sprake van een valstrik? Behoedzaam zei hij: ‘Ik ben oud genoeg om me aangetrokken te voelen tot sommige rijpere vrouwen. Maar wat heeft dit met mijn schip te maken?’
Lizalor zei: ‘Vergeet dat schip nu even. Ik ben zesenveertig en niet getrouwd. Ik heb het te druk gehad om te trouwen.’
‘In dat geval moet je volgens de regels van jouw planeet je hele leven kuis geweest zijn. Heb je me daarom gevraagd hoe lang ik het zonder seks heb moeten stellen? Vraag je soms mijn advies? Dan zeg ik, het is geen eten en drinken. Het is niet leuk, maar je kunt zonder seks leven.’
De minister glimlachte en weer had ze die roofdierachtige blik in haar ogen. ‘Begrijp me niet verkeerd, Trevize. Een hoge rang heeft zijn voordelen en het is mogelijk om discreet te zijn. Ik ben niet helemaal celibatair. Maar mannen van Comporellen doen me weinig. Ik accepteer het feit dat moraliteit een groot goed is, maar de mannen van deze planeet worden toch enigszins met schuldgevoelens opgezadeld. Ze zijn niet avontuurlijk meer, ze zijn allesbehalve ondernemend, ze komen traag op gang, komen snel aan hun gerief en door de bank genomen kunnen ze er niet veel van.’
Trevize zei heel voorzichtig: ‘Maar daar kan ik toch niets aan doen.’
‘Wil je soms beweren dat het mijn schuld is? Dat ik hen niet inspireer?’
Trevize stak een hand op. ‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘In dat geval, hoe zou jij dan reageren als je de kans kreeg? Jij, een man uit een immorele wereld die toch een ontzaglijke en gevarieerde seksuele ervaring moet hebben, die maandenlang onder de druk van onthouding heeft geleefd, notabene in het gezelschap van een jonge, charmante vrouw. . . Wat zou jij doen bij een vrouw als ik, van het rijpere type waaraan jij, naar je zelf hebt gezegd, de voorkeur geeft?’
Trevize zei: ‘Ik zou me met het respect en het fatsoen gedragen dat bij een vrouw van jouw rang past.’
‘Doe niet zo stom!’ zei de minister. Haar hand ging naar haar rechterzijde. De witte strook kwam los en viel van haar borst en nek omlaag. Het bovenstuk van haar zwarte gewaad was nu duidelijk losser.
Trevize zat als bevroren. Was ze dit van meet af aan van plan geweest? Of was het een omkoopsom om te bereiken waar bedreigingen gefaald hadden?
Het bovenstuk ging open en daarmee viel een soort van keurslijf van haar af, letterlijk. Daar zat de minister met een blik van trots en ze was naakt vanaf haar middel. Haar borsten waren een kleinere versie van de vrouw zelf: massief, stevig en uiterst indrukwekkend.
‘En?’ vroeg ze.
‘Prachtig,’ zei Trevize en hij meende het.
‘En wat doe je ermee?’
‘Wat zegt de moraal op Comporellen, mevrouw Lizalor?’
‘Wat heeft een man van Terminus daarmee te maken? Wat zegt jóuw moraal? En doe eens wat. Mijn borst is koud en wil warmte.’
Trevize ging staan en kleedde zich uit.
Trevize voelde zich bijna verdoofd en vroeg zich af hoeveel tijd er inmiddels verstreken was.
Naast hem lag Mitza Lizalor, minister van Transport. Ze lag op naar buik met haar hoofd opzij en snurkte hoorbaar met haar mond open. Trevize was opgelucht dat ze nog in slaap was. En wanneer ze ontwaakte hoopte hij dat ze goed begrepen had dat ze al die tijd geslapen had.
Trevize hunkerde ernaar om zelf te gaan slapen, maar hij had het gevoel dat hij dit onder geen voorwaarde mocht doen. Ze mocht hem niet slapende aantreffen. Het moest tot haar doordringen dat hij heel veel had moeten doorstaan, terwijl zij zich aan de vergetelheid had kunnen overgeven. Ze zou zo’n uithoudingsvermogen van een immorele figuur uit de Foundation verwachten en op dit punt kon hij haar beter niet teleurstellen.
Maar alles bij elkaar had hij het toch niet gek gedaan. Hij had terecht vermoed dat Lizalor met haar grote lijf en kracht, haar politieke macht, haar verachting voor de Comporelliaanse mannen waarmee ze ervaring had gehad en haar mengsel van afgrijzen en fascinatie voor de verhalen (wie had haar die verteld?) over de seksuele vaardigheid van de decadentelingen op Terminus, gedomineerd wilde worden. Ze zou het misschien verwachten, al had ze dit verlangen nooit onder woorden kunnen brengen.
Hij was van die veronderstelling uitgegaan en tot zijn geluk had hij goed gegokt. (Trevize, altijd het grootste gelijk, spotte hij.) De vrouw was nu bevredigd en Trevize had haar tot daden kunnen aanzetten die haar uitputten terwijl hij er niet al te zeer door vermoeid werd.
Maar het was niet gemakkelijk geweest. Ze had een schitterend lijf (zesenveertig, had ze gezegd, maar een vijfentwintigjarige atlete had er zich niet voor hoeven te schamen) en een enorm uithoudingsvermogen: een uithoudingsvermogen dat alleen door haar roekeloze overgave werd overtroffen.
Als hij haar enige beheersing kon bijbrengen (maar kon hij dit wel overleven?), en als ze na wat oefening een beter begrip van haar eigen vermogens had gekregen (en nog belangrijker: van die van hem), dan kon het best aangenaam worden.
Het snurken hield plotseling op en ze draaide zich om. Hij legde zijn hand op haar schouder en begon die te strelen. Haar ogen gingen open. Trevize steunde op zijn elleboog en deed zijn best om ontspannen en vol levenslust te kijken.
‘Ik ben blij dat je even geslapen hebt, liefje,’ zei hij. ‘Je had die rust hard nodig.’
Ze glimlachte slaperig tegen hem en een ogenblik had Trevize het angstige vermoeden dat ze klaar was voor een volgende ronde, maar ze draaide zich om tot ze op haar rug lag. Met lome, bevredigde stem zei ze: ‘Ik had het meteen al door toen ik je zag, jij bent de koning van de seks.’
Trevize probeerde bescheiden te kijken. ‘Ik had me meer moeten matigen.’
‘Onzin. Zo was het precies goed. Ik was bang dat die jonge vrouw je helemaal leeg gevreeën had, maar jij had gezegd dat dat niet waar was geweest. Dat is toch zo, hè?’
‘Heb ik soms gedaan alsof ik maar halfvol zat?’
‘Nee, dat kan ik niet zeggen,’ en haar lach dreunde.
‘En denk je nog steeds aan die Psychische Aftaster?’
Ze lachte weer. ‘Ben je gek! En jou kwijtraken?’
‘Toch zou het beter zijn als je me tijdelijk kwijt was.’
‘Wat bedoel je?’ Ze begreep hem niet.
‘Als ik hier voortaan zou blijven, hoe lang liefje, zou het dan duren eer we van die vragende ogen kregen en het gefluister begon? Maar als ik op mijn missie vertrek, dan kan ik natuurlijk af en toe terugkeren om vorderingen te melden en dan zou het de gewoonste zaak van de wereld zijn als we ons af en toe afzonderden… en, mijn missie is inderdaad van het grootste belang.’
Daar moest ze even over nadenken. Ze krabde zich over haar rechterheup. Toen zei ze: ‘Je zult wel gelijk hebben, ik vind het wel een afschuwelijke gedachte … maar je hebt natuurlijk gelijk.’
‘En je hoeft niet bang te zijn dat ik je zal vergeten,’ zei Trevize. ‘Ik ben niet zo stom dat ik ooit kan vergeten wat hier voor mij klaarligt.’
Ze glimlachte tegen hem, streek zacht over zijn wang en zei, terwijl ze hem in de ogen keek: ‘Vond je het fijn, liefje?’
‘Veel meer dan fijn, schat.’
‘Maar jij bent nog wel een inwoner van de Foundation. Een man op het hoogtepunt van zijn jeugd, afkomstig van Terminus zelf. Je moet toch allerlei soorten vrouwen gehad hebben die er ook heel veel van afweten en …’
‘Ik heb nooit iemand zoals jij meegemaakt, niemand die maar aan jou kan tippen,’ zei Trevize met een felheid die vanzelf kwam, want het was nog waar ook.
Lizalor zei inschikkelijk: ‘Nou ja, als jij het zegt… Maar weet je, het is heel moeilijk van je oude gewoonten af te komen en ik kom er niet toe om zomaar een man op zijn woord te geloven. Ik moet enige zekerheid hebben. Ik kan me voorstellen dat ik jou en je vriend dr. Pelorat laat gaan als ik weet wat die missie inhoudt, maar ik hou die jonge vrouw voor alle zekerheid hier. Wees maar niet bang, ze zal uitstekend behandeld worden, maar ik ga ervan uit dat Pelorat haar graag terug wil en hij zal er wel voor zorgen dat jullie op gezette tijden naar Comporellen teruggaan, zelfs als jij in je enthousiasme de tijd vergeet.’
‘Maar dat is onmogelijk, Lizalor.’
‘O ja?’ Wantrouwen sijpelde terstond in haar ogen. ‘Waarom? Waar heb je die vrouw voor nodig?’
‘Niet voor de seks, dat heb ik je al verteld. Ze is van Pelorat en ik zie niets in haar. Bovendien weet ik zeker dat ze in tweeën zou breken als zij meemaakte wat jij zo triomfantelijk hebt doorstaan.’
Bijna moest Lizalor glimlachen, maar ze liet zich niet gaan en zei op strenge toon: ‘Wat voor belang heb je er dan bij dat zij meegaat?’
‘Ze is van essentiële betekenis voor de missie. Daarom moet ze mee.’
‘Nou, wat is die missie dan? Het wordt langzamerhand tijd dat ik dat te horen krijg.’
Trevize aarzelde maar kort. Het zou de waarheid moeten worden. Geen enkele leugen zou zo effectief zijn.
‘Luister,’ zei hij. ‘Comporellen is dan misschien wel een heel oude wereld, misschien wel een van de alleroudste, maar hij kan niet de oudste zijn. Het menselijke leven is niet op deze planeet ontstaan. De vroegste mensen zijn hier vanaf een andere planeet gekomen. En misschien is ook daar het menselijke leven niet ontstaan, maar op weer een oudere planeet en ga zo maar door. Ergens kom je bij het begin. Wij moeten die allereerste wereld vinden, de wereld waarop het menselijke ras ontstaan is. Ik zoek Aarde.’
Hij werd overrompeld door de plotselinge verandering die over Mitza Lizalor kwam.
Haar ogen stonden groot, ze begon zwaar te ademen en elke spier van haar lijf leek te verstijven terwijl ze op bed lag. Haar armen schoten omhoog en de twee eerste vingers van elke hand maakten een kruis.
‘Jij hebt de Naam gezegd,’ fluisterde ze hees.
Hierna zei ze niets meer; ze keek niet eens naar hem. Langzaam zakten haar armen, haar benen zwaaiden over de rand van het bed en ze ging rechtop zitten, met haar rug naar hem toe.
Weer hoorde hij in gedachten de woorden van Munn Li Compor toen ze samen in het toeristencentrum op Sayshell hadden gestaan. Hij had het over zijn voorouderlijke planeet gehad, waar Trevize zich nu bevond. ‘Ze zijn er uiterst bijgelovig over. Telkens als ze het woord zeggen, tillen ze allebei de handen op en kruisen ze hun vingers om het ongeluk van zich af te wenden.’
Maar ja, dat had hij eerder moeten bedenken.
‘Wat had ik dan moeten zeggen, Mitza?’ mompelde hij.
Ze schudde even haar hoofd, ging staan, en liep naar buiten door een deur die zich achter haar sloot. Even later hoorde hij het geluid van water uit een kraan.
Hij had geen keuze, hij moest wachten, bloot en onwaardig. Hij vroeg zich af of hij bij haar in de douche zou stappen, maar bedacht zich. En omdat hij het gevoel kreeg dat de douche hem onthouden werd, kreeg hij er steeds meer zin in.
Maar na een poos kwam ze toch weer te voorschijn en ze zocht zwijgend kleding uit.
Hij zei: ‘Vind je het erg als ik . ..’
Ze zei niets en hij ging er maar van uit dat wie zwijgt, toestemt. Hij probeerde op gedecideerde mannelijke wijze langs haar heen te lopen, maar voelde zich even ongelukkig als vroeger toen zijn moeder hem als ze boos was niet strafte met slaag, maar met zwijgen. Dan kromp hij steevast van ellende in elkaar.
Hij keek in het gladde hokje om zich heen, maar zag niets, volstrekt niets. Hij keek nu nauwkeuriger, maar zag nog niets.
Hij deed de deur open, stak zijn hoofd naar buiten en zei: ‘Zeg, hoe moet ik die douche aan de gang krijgen?’
Ze zette de deodorant neer (Trevize vermoedde althans dat ze zoiets in haar handen had), liep naar het douche-hokje en wees, zonder een woord te zeggen. Trevize volgde de vinger en zag een rond, rozig vlekje op de muur, zo licht gekleurd dat het leek alsof de ontwerper met tegenzin het strakke wit had willen onderbreken voor zo’n onbenullige reden als het aanduiden van een functie.
Trevize trok zijn schouders op, leunde naar de muur en voelde aan de vlek. Dat was waarschijnlijk ook de bedoeling want even later werd hij door een nevel uit alle kanten bespoten. Naar lucht snakkend drukte hij weer op de vlek en de douche hield op.
Hij deed de deur weer open en wist dat hij er nu helemaal onwaardig uitzag, want hij rilde van top tot teen en kon nauwelijks de woorden uit zijn mond krijgen. Met een kraak-stem zei hij: ‘Hoe krijg ik heet water?’
Nu pas keek ze hem echt aan en zijn uiterlijk verdreef haar woede (of vrees, of welke emotie haar ook kwelde), want ze begon te giechelen en plotseling dreunde haar lach.
‘Hoezo heet water?’ zei ze. ‘Denk je soms dat wij energie verspillen aan heet water voor de douche? Je hebt prima lauw water daar, de ergste kou is ervan af. Wat wil je nog meer? Jullie Terminianen zijn mietjes! Ga terug en douche je, man!’
Trevize aarzelde, maar niet lang, want hij had duidelijk geen keus.
Met opmerkelijke ingetogenheid beroerde hij nogmaals de roze vlek en vermande zich tegen de ijskoude straal. Lauw! Toen zag hij zeepvlokken op zijn lijf en hij zeepte zich haastig in, want hij had het idee dat hij maar heel kort over water kon beschikken.
De wascyclus draaide verder en hij werd afgespoeld. Aha! Warm! Nou ja, misschien niet warm, maar toch ook niet zo koud en voor zijn verkleumde lijf voelde het onmiskenbaar warm aan. Toen hij overwoog om weer op de vlek te drukken en het water uit te zetten en zich afvroeg hoe Lizalor droog naar buiten had kunnen komen (hij zag nergens een badhanddoek of iets wat daarop leek), stopte de douche. Maar het water werd gevolgd door een luchtstraal die hem zeker omvergeblazen zou hebben als hij niet van alle kanten tegelijk was gekomen.
De lucht was heet; bijna te heet, maar Trevize wist dat het heel wat minder energie kost om lucht te verwarmen dan water. De hete lucht stoomde het water weg en na enkele ogenblikken kon hij zo droog naar buiten stappen alsof hij zijn leven lang geen water had gevoeld.
Lizalor leek zich nu volledig hersteld te hebben. ‘En, hoe voel je je nu?’
‘Niet gek,’ zei Trevize. Hij voelde zich verbazingwekkend prettig. ‘Ik was alleen niet op de temperatuur voorbereid. Dat had je me wel eens mogen zeggen.’
‘Mietje,’ zei Lizalor vriendelijk-verachtend.
Hij leende haar deodorant en begon zich aan te kleden, zich wel degelijk bewust van het feit dat zij schoon ondergoed aanhad en hij niet. Hij zei: ‘Hoe had ik die.. . wereld anders moeten noemen?’
Ze zei: ‘Wij noemen hem de Oudste.’
Hij zei: ‘Hoe had ik kunnen weten dat die naam verboden was? Jij hebt het me niet verteld.’
‘Heb je er dan naar gevraagd?’
‘Ik kon toch niet weten dat ik dit moest vragen.’
‘Je weet het nu.’
‘Ik zal het niet vergeten.’
‘Dat is je geraden!’
‘En wat maakt het uit?’ Trevize voelde woede opwellen. ‘Het is maar een woord, een klank.’
Lizalor zei duister: ‘Er zijn woorden die je niet zegt. Gebruik jij soms onder alle omstandigheden alle woorden die je kent?’
‘Sommige woorden zijn vulgair, sommige zijn niet van toepassing, sommige kunnen onder gegeven omstandigheden kwetsen. Wat is er met die … eh wereld die ik zojuist genoemd heb?’
Lizalor zei: ‘Het is een droevig woord, een plechtig woord. Hij geeft een wereld weer waar je allemaal vandaan komt en die nu niet meer bestaat. Dat is heel tragisch en wij voelen dat zo omdat hij ons zo na heeft gestaan. We spreken er liever niet over en gebruiken een andere naam als het niet anders kan.’
‘En dat kruisen van die vingers? Verlicht dat soms de pijn en droefenis?’
Lizalor bloosde. ‘Dat was een automatische reactie en ik kan het weinig waarderen dat jij mij ertoe gedwongen hebt. Er zijn mensen die geloven dat het uitspreken van een woord, en zelfs de gedachte daaraan al, ongeluk oproept. En op die manier vrijwaren ze zich ertegen.’
‘En geloof jij dat ook, dat je met dat kruisen van je vingers het onheil kunt afweren?’
‘Nee… ja, in zekere zin wel. Ik voel me niet lekker als ik het niet doe.’ Ze keek hem niet aan. En toen snel, alsof ze maar al te graag van onderwerp wilde veranderen: ‘En wat heeft die zwartharige vrouw van jullie te maken met het slagen van jullie missie: die wereld die jij zonet noemde?’
‘Zeg toch: de Oudste. Of durf je dat zelfs niet te zeggen?’
‘Ik wil er liever helemaal niet over praten, maar ik heb je iets gevraagd.’
‘Ik geloof dat haar volk rechtstreekse emigranten van de Oudste zijn.’
‘Net als wij,’ zei Lizalor trots.
‘Maar haar volk heeft bepaalde tradities waarvan zij zegt dat die de sleutel zijn tot meer begrip van de Oudste, maar dat kan pas blijken als we daar geland zijn en de archieven kunnen bestuderen.’
‘Ze liegt.’
‘Kan zijn, maar we moeten het toch nagaan.’
‘Je hebt die vrouw met die problematische kennis en je wilt met haar naar de Oudste, wat doe je dan op Comporellen?’
‘Om de lokatie van de Oudste te bepalen. Ik heb eens een vriend gehad, net als ik een Foundationist. Maar zijn voorouders kwamen van Comporellen en hij heeft mij verzekerd dat veel van de geschiedenis van de Oudste op Comporellen bewaard is gebleven.’
‘O, zei hij dat? En heeft hij jou ook iets van die geschiedenis verteld?’
‘Inderdaad,’ zei Trevize en hij zocht het nogmaals in de waarheid. ‘Hij heeft mij verteld dat de Oudste een dode wereld is, volslagen radioactief. Hij wist niet waarom dat zo was, maar volgens hem was dit door nucleaire explosies veroorzaakt. Vermoedelijk in een oorlog.’
‘Nee!’ zei Lizalor en het spatte eruit.
‘O, is er dan geen oorlog geweest? Of is de Oudste niet radioactief?’
‘Hij is radioactief, maar niet door oorlog.’
‘Maar hoe is hij dan radioactief geworden? De Oudste kan niet van meet af aan radioactief geweest zijn, anders was er nooit menselijk leven geweest. Dan was er überhaupt geen leven geweest.’
Lizalor leek te aarzelen. Ze ging rechtop staan en haalde diep adem. Het leek of ze lucht inzoog. Ze zei: ‘Het is een straf geweest. Het is een wereld geweest die robots gebruikt heeft. Weet jij wat robots zijn?’
‘Ja.’
‘Ze hebben robots gehad en daar zijn ze voor gestraft. Iedere andere wereld die robots heeft gehad, is ook gestraft en bestaat eveneens niet meer.’
‘Wie heeft hen gestraft, Lizalor?’
‘Hij Die Straft. De krachten van de geschiedenis, ik weet het niet.’ Ze keek verlegen de andere kant uit en zei toen op gesmoorde toon: ‘Vraag het anderen maar.’
‘Dat zou ik graag willen, maar wie moet ik het vragen? Zijn er Comporellianen die oergeschiedenis gestudeerd hebben?’
‘Jazeker. Maar we zijn niet erg op hen gesteld, met we bedoel ik de gemiddelde bevolking, maar de Foundation, jouw Foundation, staat op intellectuele vrijheid zoals zij het noemt.’
‘Ik vind dat niet zo’n gek uitgangspunt,’ zei Trevize.
‘Alles wat van buitenaf opgedrongen wordt is fout,’ zei Lizalor.
Trevize haalde zijn schouders op. Het had weinig zin om hierover in discussie te gaan. Hij zei: ‘Mijn vriend, dr. Pelorat, heeft zelf oergeschiedenis gestudeerd. Hij zou graag zijn Comporelliaanse collega’s ontmoeten, dat weet ik zeker. Kun je daarvoor zorgen, Lizalor?’
Ze knikte. ‘Ik ken een historicus, Vasil Deniador, die verbonden is aan de universiteit hier in de hoofdstad. Hij geeft geen colleges, maar misschien kan hij je verder helpen.’
‘Waarom geeft hij geen colleges?’
‘Het is niet dat hij dat niet mag, maar zijn studenten willen niet bij hem studeren.’
‘En ik neem aan,’ zei Trevize en hij deed zijn uiterste best om niet te sarcastisch te klinken, ‘dat die studenten daartoe aangezet worden.’
‘Waarom zouden ze bij hem willen studeren? Hij is een Scepticus, die hebben wij ook, weet je. Je hebt altijd individuen die tegen de heersende opvattingen ingaan en die zo arrogant zijn te denken dat zij en zij alleen het bij het rechte eind hebben en dat de rest zich vergist.’
‘En kunnen ze daar soms niet gelijk in hebben?’
‘Nooit!’ snauwde Lizalor zo vastberaden dat Trevize begreep dat hij ook over dit punt beter niet door kon gaan. ‘En ondanks zijn Scepsis, zal hij gedwongen zijn om jou te vertellen wat elke Comporelliaan je vertellen kan.’
‘En dat is?’
‘Dat als je zoekt naar de Oudste, je hem niet vinden zult.’
In de hun toebedeelde vertrekken luisterde Pelorat aandachtig naar Trevize. Zijn lange, plechtige gezicht verraadde niets van wat er in hem omging. Toen zei hij: ‘Vasil Deniador? Ik heb nooit van hem gehoord, maar misschien kan ik iets over hem vinden in mijn bibliotheek aan boord.’
‘Weet je zeker dat je nooit van hem gehoord hebt?’ zei Trevize. ‘Denk eens goed na.’
‘Op dit ogenblik kan ik me niets over hem voor de geest halen,’ zei Pelorat behoedzaam, ‘maar er zijn wel honderden eminente geleerden, beste vriend, waar ik nooit van gehoord heb of die ik me niet herinneren kan.’
‘Maar hij kan toch niet eersteklas zijn als jij nooit van hem gehoord hebt.’
‘De studie van Aarde …’
‘Probeer nou maar voorlopig om de Oudste te zeggen, Janov, anders wordt de zaak nodeloos gecompliceerd.’
‘De studie van de Oudste,’ zei Pelorat, ‘staat niet bijster hoog aangeschreven in de academische wandelgangen. Eersteklas wetenschappers op dat gebied zullen nooit volledige erkenning vinden. Laat ik het anders zeggen: degenen die desondanks op dat gebied werkzaam zijn, zullen nooit zo’n reputatie verwerven dat ze als eersteklas beschouwd worden, zelfs als ze dat zijn. Neem mij bijvoorbeeld, niemand zal mij eersteklas vinden, dat weet ik zeker.’
Blits zei teder: ‘Maar ik wel hoor, Pel.’
‘Ja, jij wel, liefje,’ zei Pelorat glimlachend. ‘Maar jij beoordeelt mij niet in mijn capaciteit als wetenschapper.’
Het was naar de klok te oordelen bijna middernacht en Trevize voelde zich ongeduldig worden, wat hij altijd werd als Blits en Pelorat tederheden uitwisselden.
Hij zei: ‘Ik zal proberen of we morgen die Deniador te pakken kunnen krijgen, maar als die net zo weinig over de materie weet als de minister, komen we niet veel verder.’
Pelorat zei: ‘Misschien kan hij ons iemand aanraden waar we meer aan hebben.’
‘Ik betwijfel het. De houding van deze wereld ten opzichte van Aarde — laat ik nu ook proberen om telkens de Oudste te zeggen — is bijgelovig en onnozel.’ Hij draaide zich om. ‘Maar het is een zware dag geweest en we moeten eens aan een avondmaal gaan denken — als we tenminste dat ongeïnspireerde gekook hier door onze strot kunnen krijgen — en dan moeten we maar naar bed. Hebben jullie al geleerd hoe je hier de douche moet bedienen?’
‘Beste kerel,’ zei Pelorat, ‘wij zijn uiterst hoffelijk behandeld. We hebben van allerlei instructies gekregen en de meeste hebben we niet eens nodig.’
Blits zei: ‘Luister Trevize. Hoe zit het met het schip?’
‘Wat bedoel je?’
‘Wordt die door Comporellen geconfisqueerd?’
‘Nee, ik denk het niet.’
‘Aha, blij dat te horen. Maar waarom niet?’
‘Omdat ik de minister van gedachten heb doen veranderen.’
Pelorat zei: ‘Verbazingwekkend! Ze leek me bepaald niet iemand die zich zo gemakkelijk door een ander laat overtuigen.’
Blits zei: ‘Ik weet het niet. Aan de structuur van haar geest was duidelijk te merken dat ze zich tot Trevize aangetrokken voelde.’
Trevize keek Blits geïrriteerd aan. ‘Is dat jouw werk geweest, Blits?’
‘Wat bedoel je, Trevize?’
‘Heb jij geknoeid met haar …’
‘Ik heb niet geknoeid. Maar ik had wel in de gaten dat ze zich tot jou aangetrokken voelde en ik kon de verleiding niet weerstaan een paar remmingen door te knippen. Dat was een koud kunstje. Die remmingen zouden toch wel verdwenen zijn en het leek uiterst belangrijk dat ze van goede wil jegens jou bezield werd.’
‘Goede wil? Het is heel wat meer geweest. Ja, ze is soepeler geworden, inderdaad, maar dan wel post-coïtaal.’
Pelorat zei: ‘Je wilt toch zeker niet zeggen …’
‘Waarom niet?’ vroeg Trevize gemelijk. ‘Ze mag dan niet meer de jongste zijn, maar ze was uiterst bedreven. Ik verzeker je dat ze geen beginneling is. En ik ben ook niet van plan om de gentleman te spelen en voor haar een potje weg te liegen. Zij kwam op het idee — ongetwijfeld door dat geklooi van Blits met haar remmingen — en ik was niet in een positie om te weigeren, zelfs als die gedachte bij me opgekomen zou zijn wat niet gebeurd is. Kom nou, Janov, kijk niet zo puriteins. Het is voor mij al maanden geleden. Maar jij…’ En hij gebaarde vaag in de richting van Blits.
‘Geloof me, Golan,’ zei Pelorat verlegen, ‘als je mijn gelaatsuitdrukking als puriteins interpreteert, dan vergis je je. Ik heb er niets op tegen.’
Blits zei: ‘Maar zij is wel een puritein. Ik had je moeten waarschuwen, ik had niet op een seksuele ontlading gerekend.’
Trevize zei: ‘Maar dat is precies wat jij opgeroepen hebt, kleine bemoeizieke Blits. De minister mag dan genoodzaakt zijn om in het openbaar de puritein uit te hangen, maar dat is alleen maar olie op het vuur.’
‘En als jij haar opzweept, zal ze in staat zijn om de Foundation te verraden.’
‘Daar was ze toch al toe bereid,’ zei Trevize. ‘Zij had haar zinnen op dat schip gezet..Hij hield op en fluisterde: ‘Worden wij afgeluisterd?’
Blits zei: ‘Nee!’
‘Weet je dat zeker?’
‘Absoluut. Het is onmogelijk om zonder toestemming de Geest van Gaia af te luisteren zonder dat Gaia dit in de gaten heeft.’
‘In dat geval wil Comporellen dat schip voor zichzelf, als een waardevolle aanvulling van zijn vloot.’
‘Maar dat zal de Foundation zeker niet toestaan.’
‘Comporellen is ook niet van plan het de Foundation te laten weten.’
Blits zuchtte. ‘Dat heb je met die Geïsoleerden! De minister wil de Foundation verraden ten gunste van Comporellen en is in ruil voor seks bereid op haar beurt Comporellen te verraden. En Trevize daar, die is maar al te bereid om de diensten van zijn lichaam te verkopen om dat verraad te bespoedigen. Wat voor een anarchie is dat toch, die Galaxis van jullie! Wat een chaos !’
Trevize zei koel: ‘Je vergist je, jongedame …’
‘Pardon. Toen ik dat zojuist zei, was ik geen jongedame. Ik sprak namens Gaia, ik ben Gaia.’
‘Dan vergis je je. Gaia. Ik heb de diensten van mijn lichaam niet verkocht. Ik heb ze vrijwillig verstrekt. Ik heb ervan genoten en ik heb er geen mens kwaad mee gedaan. En wat de gevolgen betreft, die komen mij uitstekend uit en ik accepteer ze gaarne. En als Comporellen dat schip voor zichzelf wil bemachtigen, wie zegt dat dit goed of fout is? Het is een Foundation-schip, maar ik heb het gekregen om Aarde te zoeken. En het blijft van mij tot ik die taak vervuld heb en ik vind tevens dat de Foundation geen recht heeft op onze afspraak terug te komen. En wat Comporellen aangaat, die is niet erg gelukkig met de heerschappij van de Foundation en droomt van onafhankelijkheid. Daar is het in zijn eigen ogen volstrekt toe gerechtigd en het mag ook daartoe de Foundation bedriegen, want voor Comporellen is het geen daad van verraad, maar van vaderlandsliefde. Wie zal het zeggen?’
‘Precies. Wie zal het zeggen? In een Galaxis vol anarchie is het ondoenlijk om onderscheid tussen redelijk en onredelijk te maken. Hoe bepaal je wat goed en wat fout is, wat juist en wat onrechtvaardig, wat nuttig of zinloos? En wat mogen we denken over de minister die haar eigen regering verraadt, want ze laat jou het schip houden. Doet ze dat omdat ze zich los wil maken van een onderdrukkend systeem? Is zij verraadster of een vrouw die alleen uit liefde jegens zichzelf handelt?’
‘Om eerlijk te zijn,’ zei Trevize, ‘geloof ik niet dat ze mij mijn schip alleen maar terug heeft willen geven uit dankbaarheid voor het genot dat ik haar verschaft heb. Ik weet zeker dat ze pas tot die beslissing is gekomen toen ik haar vertelde dat ik op zoek was naar de Oudste. Die planeet betekent onheil voor haar en wij zijn door onze verbintenis met het schip ook onheildragers voor haar geworden. Ik vermoed dat ze zichzelf nu verwijt dat ze dat onheil over zichzelf en haar planeet geroepen heeft door haar plan dat schip te bemachtigen, een schip dat ze nu in afgrijzen beziet. Ze denkt misschien wel dat alles weer goed komt als ze ons en ons schip laat gaan en zo bekeken handelt ze uit patriottische overwegingen.’
‘Als dat zo is, Trevize, hetgeen ik betwijfel, zijn haar handelingen door bijgeloof ingegeven. Vind je dat zo fraai?’
‘Ik vind het niet fraai, maar ik keur het ook niet af. Wantrouwen bepaalt bij gebrek aan denken altijd je doen en laten. De Foundation gelooft in het Seldon Plan, hoewel niemand het ten volle begrijpen kan en niemand kan aan de hand van dat plan voorspellingen doen. Wij volgen blindelings, onwetend en getrouw, en is dat soms geen bijgeloof?’
‘Daar zit wat in.’
‘En dat gaat ook op voor Gaia. Jij gelooft dat ik de juiste beslissing heb genomen door Gaia de hele Galaxis te laten opnemen tot er een kolossaal organisme ontstaat. Maar jullie weten ook niet of ik wel gelijk heb en of mijn beslissing op den duur wel goed voor jullie uitpakt. Jullie volgen ook blindelings, onwetend en getrouw en jullie worden zelfs geïrriteerd als ik bewijzen probeer te vinden om een einde aan die onwetendheid te maken, waardoor louter vertrouwen niet meer nodig is. Is dat soms geen bijgeloof?’
‘Ik geloof, Blits, dat je daar weinig tegenin kunt brengen,’ zei Pelorat.
Blits zei: ‘Helemaal niet. Of hij vindt niets hoe lang hij ook zoekt, of hij vindt iets dat zijn beslissing bevestigt.’
Trevize zei: ‘En als basis voor die stelling heb je alleen maar onwetendheid en trouw. Anders gezegd: bijgeloof.’
Vasil Deniador was een kleine man met onbeduidende gelaatstrekken. Hij had de gewoonte om op te kijken zonder zijn hoofd te heffen. Dit gekoppeld aan de korte glimlachjes die af en toe over zijn gezicht gleden, gaf hem het uiterlijk van iemand die stilletjes de hele wereld uitlacht.
Zijn werkkamer was diep en smal, gevuld met een schijnbare chaos van bandjes. Dat kwam vooral omdat ze niet keurig op een rij stonden, waardoor de planken een zeer onregelmatig gebit leken te hebben. De drie stoelen waar hij zijn bezoekers op liet plaatsnemen pasten niet bij elkaar en zo te zien waren ze net afgestoft, maar niet goed genoeg.
Hij zei: ‘Janov Pelorat, Golan Trevize en Blits. Ik heb uw achternaam niet, mevrouw.’
‘Blits,’ zei ze. ‘Zo noemen ze me doorgaans.’ En ze ging zitten.
‘Ik vind het wel voldoende,’ zei Deniador met een knipoog. ‘Je bent zo aantrekkelijk dat het je zelfs vergeven zou worden als je helemaal geen naam had.’
Allen zaten nu en Deniador zei: ik heb van u gehoord, dr. Pelorat, hoewel we nooit met elkaar gecorrespondeerd hebben. U bent een Foundationist, is het niet? Van Terminus?’
‘Inderdaad, dr. Deniador.’
‘En u, Raadsheer Trevize. Kan ik onlangs gehoord hebben dat u nog pas uit de Raad bent gestoten en verbannen? Ik heb nooit begrepen waarom.’
‘Niet uit de Raad gestoten, sir. Ik ben daar nog steeds lid van, hoewel ik er geen flauw idee van heb wanneer ik mijn taak weer zal opnemen. En van verbanning kun je ook niet echt spreken. Ik heb een missie opgedragen gekregen en daarover wilden we u raadplegen.’
‘Ik sta tot uw beschikking,’ zei Deniador. ‘En de jonge dame? Komt die ook van Terminus?’
Trevize zei snel: ‘Ze komt van elders, sir.’
‘Aha, een vreemde wereld, die Elders. Daar komen al heel wat ongewone mensen vandaan. Maar aangezien u beiden van de hoofdstad van de Foundation komt en de derde een aantrekkelijke jonge vrouw is, en Mitza Lizalor niet bekend staat om haar genegenheid jegens beide categorieën, hoe is het dan mogelijk dat ze u zo warm aanbevolen heeft?’
‘Ik vermoed dat ze van ons af wil,’ zei Trevize. ‘En hoe eerder u ons helpt, des te sneller verlaten we Comporellen.’
Deniador bekeek Trevize met belangstelling (weer dat twinkelende lachje) en hij zei: ‘Maar een krachtige jongeman als u zou ondanks zijn afkomst aantrekkelijk voor haar kunnen zijn. Ze speelt die rol van koele maagd uitstekend, maar niet volmaakt.’
‘Ik zou het niet weten,’ zei Trevize stijfjes.
‘En dat is maar beter ook. In het openbaar althans. Maar ik ben Scepticus en beroepshalve geprogrammeerd om nimmer op de schijn af te gaan. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Trevize zei: ‘In dit geval is dr. Pelorat onze woordvoerder.’
‘Daar heb ik geen bezwaar tegen,’ zei Deniador. ‘Dr. Pelorat?’
Pelorat zei: ‘Om het maar zo eenvoudig mogelijk voor te stellen, geachte doctor, heb ik mijn hele volwassen leven geprobeerd om basiskennis te verwerven over de planeet van onze gemeenschappelijke oorsprong. Ik ben meegestuurd met mijn goede vriend Golan Trevize — hoewel ik om eerlijk te zijn hem toen niet als zodanig kende — en wij kregen opdracht om de eh … Oudste te zoeken.’
‘De Oudste?’ vroeg Deniador. ‘U bedoelt zeker Aarde?’
Pelorats mond viel open. Toen zei hij stamelend: ‘Ik had de indruk gekregen … ik bedoel, mij werd te verstaan gegeven, dat eh …’
Hij keek hulpeloos naar Trevize.
Trevize zei: ‘Minister Lizalor heeft mij verteld dat dat woord niet op Comporellen gebruikt werd.’
‘O, en heeft ze dan ook dit gedaan?’ En Deniadors mond krulde omlaag, zijn neus trok scheef en hij stootte zijn handen naar voren met gekruiste vingers.
‘Dat bedoel ik,’ zei Trevize.
Deniador lachte en ontspande zich. ‘Onzin, heren. We doen dit als een vorm van gewoonte. En op het platteland kunnen ze het misschien menen, maar over het geheel gesproken is het niet belangrijk. Ik ken geen enkele Comporelliaan die niet als hij boos of geschrokken was, “aarde” zou zeggen. Het is het meest voorkomende vulgarisme dat wij kennen.’
‘Vulgarisme?’ vroeg Pelorat.
‘Of krachtterm, zo u wilt.’
‘Dat kan zo zijn,’ zei Trevize, ‘maar de minister leek me echt hevig ontdaan toen ik dat woord gebruikte.’
‘Ach, ze is een bergvrouw.’
‘En wat wil dat zeggen, meneer?’
‘Dat Mitza Lizalor van de Centrale Bergketen komt. De kinderen daar worden opgevoed op wat je noemt de ouderwetse, deugdelijke manier. En dat betekent dat, hoe goed je ze ook opleidt, je nooit van die gekruiste vingers af zult komen.’
‘Het woord “Aarde” hindert u dus niet, Doctor?’ vroeg Blits.
‘Helemaal niet, geachte dame. Ik ben Scepticus.’
Trevize zei: ‘Ik weet wat het woord scepticus in het Galactisch betekent, maar welke betekenis heeft dit woord hier?’
‘Precies dezelfde als bij u, Raadsheer. Ik aanvaard uitsluitend wat ik door redelijk betrouwbare bewijzen gedwongen wordt te aanvaarden en die aanvaarding stel ik zo lang mogelijk uit tot nadere bewijzen zich voordoen. Dat maakt ons niet bijster populair.’
‘Waarom niet?’ vroeg Trevize.
‘Wij zijn nergens populair. Noem mij een wereld waar de mensen zich niet graag aan een gemakkelijk, warm, hecht geloof vastklampen, hoe onlogisch ook! Alles beter dan die kille wind van de onzekerheid. Denk maar eens hoe jullie in dat Seldon Plan geloven.’
‘Inderdaad,’ zei Trevize en hij bestudeerde zijn nagels, ik heb dat gisteren nog als voorbeeld gebruikt.’
Pelorat zei: ‘Mogen we op het onderwerp terugkomen, beste kerel? Wat is er over Aarde bekend dat een Scepticus zou aanvaarden?’
Deniador zei: ‘Heel weinig. Wij kunnen ervan uitgaan dat het menselijk ras zich op één planeet ontwikkeld heeft, omdat het uitermate onwaarschijnlijk zou zijn dat ditzelfde ras zich onafhankelijk en zo verwant dat wederzijdse bevruchting mogelijk is, op een reeks andere werelden ontwikkeld zou hebben, zelfs niet op slechts twee. En die oerwereld kunnen we desgewenst Aarde noemen. Hier op mijn planeet meent men dat Aarde zich in deze hoek van de Galaxis bevindt, want de planeten hier zijn ongewoon oud en je mag ervan uitgaan dat Aarde eerst haar dichtstbijzijnde wereld heeft gekoloniseerd.’
‘En heeft Aarde unieke eigenschappen op het feit na dat we er allemaal vandaan komen?’ vroeg Pelorat gretig.
‘Heb u soms iets in gedachten?’ vroeg Deniador met zijn snelle glimlach.
‘Ik denk aan zijn satelliet, die door sommigen de maan wordt genoemd. Dat is toch ook bijzonder, nietwaar?’
‘Die vraag, dr. Pelorat, legt me het antwoord al in de mond. U moet mij niet beïnvloeden.’
‘Ik zeg niet wat het is, waardoor de maan ongewoon is.’
‘Door zijn formaat, natuurlijk. Heb ik het bij het rechte einde? Inderdaad, dat zie ik nu. Alle legenden van Aarde spreken over een kolossale verscheidenheid van levensvormen en over een ontzaglijke satelliet: een die zeker een diameter van 3000 tot 3500 kilometer heeft. Die enorme verscheidenheid aan levensvormen is te aanvaarden omdat dat een product van de biologische evolutie is, als althans de kennis die wij daarover hebben accuraat is. Maar een gigantische satelliet is heel wat minder vlot te aanvaarden. Geen enkele bewoonde planeet in de Galaxis heeft zo’n satelliet. Grote satellieten zijn onveranderlijk verbonden met de onbewoonde en onbewoonbare gasreuzen. Als Scepticus kan ik het bestaan van de maan niet aanvaarden.’
Pelorat zei: ‘Als de Aarde uniek is door zijn miljoenen soorten, kan hij dan ook niet uniek zijn wat betreft een gigantische satelliet? Het ene unieke kan het andere impliceren.’
Deniador glimlachte. ‘Ik zie niet in waarom de aanwezigheid van miljoenen soorten op Aarde een gigantische satelliet uit het niets kan vormen?’
‘Maar omgekeerd dan? Misschien is een gigantische satelliet bevorderend voor de aanwezigheid van miljoenen levensvormen.’
‘Dat kan ik ook niet inzien.’
Trevize zei: ‘En hoe zit het met de radioactiviteit van Aarde?’
‘Dat is een universeel verteld en geloofd verhaal.’
‘Maar Aarde kan toch onmogelijk radioactief geweest zijn in de miljarden jaren dat het leven heeft gekend? Hoe is het radioactief geworden? Een kernoorlog?’
‘Dat is de meest gangbare opvatting, Raadsheer Trevize.’
‘Te oordelen naar de manier waarop u dat zegt, denk ik dat u het niet gelooft.’
‘Er is geen enkele aanwijzing dat zulk een oorlog heeft plaatsgevonden. Een algeheel geloof, ja zelfs een universeel geloof is op zich geen bewijs.’
‘Wat kan er dan gebeurd zijn?’
‘Er is geen bewijs dat er iets gebeurd is. De radioactiviteit kan puur verzonnen zijn, net als die gigantische satelliet.’
Pelorat zei: ‘Wat is de heersende mening over de geschiedenis van Aarde? Ik heb beroepshalve veel legenden over die oerwereld verzameld. Het gaat bijna altijd over Aarde of een naam die daar heel veel op lijkt. Ik heb geen enkele legende over Comporellen, op een vage vermelding na over ene Benbally die uit het niets gekomen lijkt te zijn.’
‘Dat verbaast me niets. Wij brengen onze legenden niet graag naar buiten en het verbaast me hooglijk dat u op die naam Benbally bent gestuit. Bijgeloof, dat is het.’
‘Maar u bent niet zo bijgelovig en u zou niet aarzelen erover te praten? Heb ik dat goed?’
‘Dat hebt u goed,’ zei de kleine historicus en hij sloeg zijn ogen op naar Pelorat. ‘Mijn impopulariteit zou er hooguit door vergroot worden, op het gevaarlijke af, maar jullie drieën verlaten binnenkort Comporellen en ik neem aan dat ik niet als bron vermeld zal worden.’
‘U hebt ons erewoord,’ zei Pelorat snel.
‘Dan zal ik nu een samenvatting geven van wat er gebeurd kan zijn, zonder bijgeloof of gemoraliseer. Aarde heeft ontelbare jaren bestaan als de enige bron van mensen. Zo’n twintig- of vijfentwintigduizend jaar geleden ontwikkelde het menselijke ras de sterrevaart. De hyperruimtelijke Sprong werd uitgevonden en vanaf dat ogenblik zijn er planeten gekoloniseerd.’
‘Die eerste Kolonisten hebben van robots gebruik gemaakt. Deze waren al voor de ruimtevaart op Aarde ontwikkeld… u weet tussen haakjes toch wat robots zijn?’
‘Inderdaad,’ zei Trevize. ‘Dat is ons al eerder gevraagd. Wij weten wat robots zijn.’
‘De Kolonisten hebben met een zeer gerobotiseerde samenleving een hoge technologie ontwikkeld. Ze verwierven zich bovendien een zeer lang leven en keken met dédain op Aarde terug. De meest dramatische verhalen over die tijd spreken zelfs van een overheersing en onderdrukking van die oerplaneet.’
‘Hoe het ook zij, Aarde zond een nieuwe groep Kolonisten uit waarin geen plaats voor robots meer was. Een van de eerste werelden die zo gekoloniseerd werden, was Comporellen. Onze patriotten houden bij hoog en bij laag vol dat wij de eerste waren, maar er zijn geen bewijzen die een Scepticus kunnen overtuigen. De eerste groep Kolonisten stierf uit en…’
Trevize vroeg: ‘Waarom is die eerste groep uitgestorven, dr. Deniador?’
‘Waarom? Onze romantici zeggen graag dat dit een straf is geweest, hun opgelegd door Hij Die Straft, hoewel niemand moeite doet om te verklaren waarom Hij zo lang gewacht heeft. Maar aan sprookjesverhalen hebben we weinig. Je kunt gemakkelijk stellen dat een maatschappij die totaal van robots afhankelijk is, week en decadent wordt en ineenkrimpt of afsterft uit louter verveling, of zelfs omdat de wil om te leven is verdwenen.’
‘De tweede golf Kolonisten, zonder robots, slaagde erin de hele Galaxis aan zich te onderwerpen, maar Aarde werd zelf radioactief en verdween geleidelijk uit het gezicht. Dit verklaart men doorgaans door de aanwezigheid van robots op Aarde, aangezien de eerste golf zulks aangemoedigd had.’
Blits die dit alles zichtbaar ongeduldig had aangehoord, zei: ‘Maar dr. Deniador, radioactief of niet, en hoeveel golven van Kolonisten er ook geweest mogen zijn, de cruciale vraag is heel eenvoudig. Waar precies bevindt zich Aarde? Wat zijn haar coördinaten?’
Deniador zei: ‘Het antwoord op die vraag is: ik weet het niet. Maar kom, het wordt tijd voor de lunch. Ik laat wel wat halen en ondertussen kunnen we net zo lang als u wilt over Aarde praten.’
‘U weet het niet? vroeg Trevize en zijn stem klonk schril.
‘Voor zover wij weten, weet niemand het.’
‘Maar dat is onmogelijk.’
‘Raadsheer,’ zei Deniador met een zucht. ‘Als u de waarheid onmogelijk wilt noemen, ga dan gerust uw gang, maar u komt er niet verder mee.’
Lunch bestond uit een stapel zachte, knapperige ballen in diverse vormen en met diverse vullingen.
Deniador pakte een klein voorwerp op dat, uitgevouwen, een paar dunne doorzichtige handschoenen werd en trok ze aan. Zijn gasten volgden zijn voorbeeld.
Blits zei: ‘Wat zit er in die voorwerpen, als ik vragen mag?’ Deniador zei: ‘Die roze zijn gevuld met een gekruide visragout, een delicatesse op Comporellen. Die gele bevatten een heel milde kaasvulling. In die groene zit een groentemengsel. Je moet ze eten als ze nog warm zijn. Straks krijgen we hete amandelpastei en de gebruikelijke drankjes. Ik beveel de hete cider aan. In een koud klimaat heeft een mens de neiging om het voedsel te verhitten, zelfs het dessert.’
‘U zorgt goed voor uzelf,” zei Pelorat.
‘Niet echt,’ zei Deniador. ‘Maar ik wil wel graag gastvrij zijn. Voor mezelf kan ik het met heel weinig stellen. Ik heb niet veel lichaamsmassa te onderhouden, zoals u al gezien hebt.’
Trevize beet in een roze bal en merkte dat daar inderdaad sterk ruikende vis in zat met een overdaad aan specerijen die best goed smaakten, maar die hem vermoedelijk net als de vis de hele dag zouden bijblijven en wie weet ook de nacht.
Toen hij de bal op zijn bord legde, met de hap eruit, zag hij dat de korst zich gesloten had. Nergens lekte er iets of kwam er vocht uit en even vroeg hij zich af waarvoor hij dan handschoenen aanhad. Ook zonder die zouden zijn handen niet vochtig en plakkerig geworden zijn en hij concludeerde dat het louter een kwestie van hygiëne was. De handschoenen voorkwamen dat hij zijn handen hoefde te wassen. Vermoedelijk was het gewoonte geworden, ook als ze niet nodig waren. (Lizalor had geen handschoenen gebruikt toen hij gisteren met haar gedineerd had. Zou dat zijn omdat ze een bergvrouw was?)
Hij vroeg: ‘Is het onbeleefd om tijdens de lunch over zaken te praten?’
‘Volgens de norm van Comporellen wel, maar u bent mijn gast en we zullen ons naar uw regels richten. Als u een serieus gesprek wilt hebben en als u niet denkt dat dat uw eetgenoegen vermindert, dan zou ik zeggen: ga uw gang.’
Trevize zei: ‘Dank u wel. Minister Lizalor heeft gesuggereerd — nee, ze heeft er zelfs geen doekjes om gewonden dat Sceptici niet erg populair op deze planeet zijn. Klopt dat?’
Het leek of Deniador nu helemaal goede zin had gekregen. ‘Zeker. En we zouden zeer gekwetst zijn als dat niet het geval was. Comporellen, moet u weten, is een gefrustreerde wereld. Zonder enige detailkennis gaat men van een algeheel aanvaarde mystiek uit, namelijk de vaste overtuiging dat Comporellen, heel lang geleden, millennia geleden, toen nog maar weinig planeten bevolkt waren, de leidinggevende wereld was. Dat vergeten we nooit en het feit dat wij in de bekende geschiedenis geen leider zijn geweest, zit ons dwars. De ganse bevolking ervaart dit als een onrechtvaardigheid.
Maar wat kunnen we doen? De regering is vroeger gedwongen om een loyale vazal van de Keizer te worden en is nu een loyale Geassocieerde Mogendheid van de Foundation. En hoe meer we ons bewust worden van onze ondergeschikte positie, des te sterker wordt het geloof in de grote, geheimzinnige tijd van vroeger.
Toch zijn de grovere effecten van vervolging ons bespaard gebleven. Wij beheersen de technologie en wij vullen de faculteiten op onze universiteiten. Maar sommigen onder ons met uitgesproken meningen, kunnen maar moeilijk studenten om zich heen verzamelen. Daar heb ik bijvoorbeeld veel last van, hoewel ik toch ook mijn studenten heb en we rustige bijeenkomsten buiten de campus hebben. Maar als ik en andere Sceptici echt uitgestoten zouden worden uit het publieke leven, dan zou de technologie falen en zouden de universiteiten hun aanzien in de Galaxis verliezen. Maar de menselijke dwaasheid is dusdanig dat intellectuele zelfmoord vaak verkieslijker wordt geacht dan het opgeven van blinde haat. De Foundation steunt ons gelukkig. Ze schelden wel constant op ons en we worden gehoond en veracht, maar ze blijven wel van ons af.’
Trevize zei: ‘Wordt u soms door die weerstand weerhouden ons te vertellen waar Aarde is? Vreest u dat de anti-Scepsisgevoelens dusdanig zijn dat u echt in de problemen raakt als het zover is?’
Deniador schudde zijn hoofd. ‘Nee. De locatie van Aarde is echt onbekend. Ik hou niets uit vrees voor u verborgen, of om een andere reden.’
‘Maar luister eens,’ zei Trevize op dringende toon. ‘Er is maar een beperkt aantal planeten in deze sector van de Galaxis met de fysieke eigenschappen die hen geschikt voor menselijke bewoning maakt. En vrijwel allemaal zijn ze niet alleen bewoonbaar, maar ook bewoond en derhalve bekend. En is het nu zo moeilijk om in deze sector naar een planeet te speuren die bewoonbaar zou zijn, ware het niet dat hij radioactief is? Bovendien hoef je maar naar zo’n planeet met een grote satelliet uit te kijken. Een Aarde die zowel radioactief als gezegend is met een grote satelliet, kun je toch direct herkennen! Zoiets kun je onmogelijk missen, zelfs niet bij een oppervlakkige speurtocht. Het kost misschien enige tijd, maar dat is de enige moeilijkheid die ik zie.’
Deniador zei: ‘Het standpunt van de Sceptici is natuurlijk dat zowel de radioactiviteit van Aarde als die grote satelliet een legende is. We kunnen net zo goed naar mussenmelk zoeken en konijnenveren.’
‘Wie weet, maar op zijn minst zou Comporellen toch wel een zoekpoging kunnen ondernemen. En als ze dan een radioactieve wereld vinden met de juiste grootte voor bewoonbaarheid plus een grote satelliet, dan zou de legende rond Comporellen toch heel wat geloofwaardiger zijn.’
Deniador lachte. ‘En misschien is dat uitgerekend de reden dat Comporellen niet serieus wil zoeken. Als we falen, of een Aarde vinden die duidelijk van de legenden verschilt, dan vindt het omgekeerde plaats. Dan worden de Comporelliaanse legenden een lachertje, dan lacht iedereen in de Galaxis zich rot en dat risico wil Comporellen niet nemen.’
Trevize zweeg even. Toen, heel ernstig: ‘Maar als we even die twee unica buiten beschouwing laten, aangenomen dat er zo’n woord in het Galactisch bestaat, dat er dus geen radioactiviteit èn geen grote satelliet is, dan is er nog per definitie een ander, een derde unicum dat niets met legenden te doen heeft. Aarde moet een ongelooflijk gevarieerd en bloeiend leven hebben, of op zijn minst fossielen die hierop duiden.’
Deniador zei: ‘Raadsheer, hoewel Comporellen geen officiële zoektocht naar Aarde heeft gelast, reizen ook wij wel af en toe eens door de ruimte en vangen we af en toe rapporten op van schepen die om de een of andere reden van hun koers zijn afgeweken. Een Sprong verloopt niet altijd vlekkeloos, maar dat weet u natuurlijk al. Toch is nergens melding gemaakt van een planeet met de eigenschappen van de legendarische Aarde, of van enig andere planeet die barst van het leven. En het is onwaarschijnlijk dat een schip landt op een schijnbaar onbewoonde planeet om daar op fossielenjacht te gaan. Als er nu duizenden jaren lang nooit iets is gevonden, dan vind ik dat ik volslagen het recht heb om niet in een zoektocht naar Aarde te geloven, om de simpele reden dat er geen Aarde bestaat.’
Trevize zei gefrustreerd: ‘Maar Aarde moet toch ergens zijn. Ergens bestaat er een planeet waar de mensheid en de levensvormen die met de mens geassocieerd worden vandaan komen. Al bevindt Aarde zich niet in deze sector, dan kan ze toch best ergens anders zijn.’
‘Wie weet,’ zei Deniador koelbloedig, ‘maar al die tijd is zij toch nooit opgedoken.’
‘Omdat er misschien niet serieus naar gezocht is.’
‘Nou, u doet dat kennelijk wel. Ik wens u alle geluk, maar ik durf geen geld op uw succes in te zetten.’
Trevize zei: ‘Zijn er dan pogingen geweest om Aarde met indirecte middelen te lokaliseren?’
‘Ja,’ zeiden twee stemmen tegelijk. Deniador die de eigenaar van een van die twee stemmen was, zei tegen Pelorat: ‘Denkt u aan het project van Yariff?’
‘Inderdaad,’ bevestigde Pelorat.
‘Wilt u het dan aan de Raadsheer uitleggen? Ik denk dat hij eerder u dan mij gelooft.’
Pelorat zei: ‘Weet je, Golan, in de eerste dagen van het Imperium is er een tijd geweest dat het Zoeken naar de Oorsprong, zoals de volksmond dit zei, een populair tijdverdrijf was, vermoedelijk om eens weg te komen van de onaangename realiteit van alledag. Het Imperium was toen al in verval geraakt.
Een historicus op Livia, Humbal Yariff genaamd, bedacht toen dat de planeet van oorsprong, wat die ook mocht wezen, vermoedelijk eerder werelden had gekoloniseerd die dichtbij waren dan veraf. Algemeen gesproken: hoe verder een planeet van de oorsprong, hoe later hij gekoloniseerd zou zijn.
Laten we aannemen dat alle stichtingsdata van alle bewoonbare planeten vastgelegd waren en dat ze millennia lang contact met elkaar hebben gehouden. Er zijn verschillende verbindingslijnen te trekken, bijvoorbeeld tussen alle planeten van tienduizend jaar en weer een lijn tussen twaalfduizendjarigen en een derde tussen vijftienduizendjarigen. Elk van deze lijnen zou in theorie ruw de vorm van een cirkel moeten hebben. De oudere lijnen zouden kleinere cirkels vormen dan de jongere en als je van al die middelpunten uitging zou je tenslotte uitkomen op een betrekkelijk klein stukje ruimte waarin de planeet van oorsprong, Aarde moest zijn.’
Pelorats gezicht stond zeer ernstig toen hij met zijn handen cirkels beschreef. ‘Begrijp je waar ik naartoe wil, Golan?’
Trevize knikte. ‘Jawel, en ik neem aan dat het niet gelukt is.’
‘In theorie had het moeten lukken, ouwe makker. Maar een probleem was dat die stichtingsdata vaak uiterst onaccuraat waren. Elke wereld deed zich ouder voor dan hij werkelijk was en het was moeilijk om de exacte leeftijd te bepalen zonder toevlucht te nemen tot legenden.’
Blits zei: ‘Maar datering via radioactief verval van C-14 in bijvoorbeeld oud hout?’
‘Inderdaad, liefje,’ zei Pelorat, ‘maar daar had je de medewerking van de betrokken werelden voor nodig en die werd nooit gegeven. Geen enkele wereld wilde zijn claim op hoge ouderdom verloren zien gaan en het Imperium verkeerde niet in een positie om plaatselijke bezwaren te negeren. Want het Imperium had wel andere zaken aan zijn hoofd.
Het enige wat Yariff kon doen was uitgaan van planeten die hooguit tweeduizend jaar oud waren en waarvan de stichting precies was vastgelegd en onder betrouwbare omstandigheden. Dat zijn er maar weinig en hoewel die inderdaad op een ruwe cirkellijn lagen, was dat middelpunt relatief dichtbij Trantor, de hoofdstad van het Imperium, omdat van daaruit die betrekkelijk jonge werelden zijn gekoloniseerd.
En er was natuurlijk nog een probleem. Aarde is niet het vertrekpunt geweest voor andere werelden. Na verloop van tijd gingen de oudere werelden zelf koloniseren en op het hoogtepunt van het Imperium was Trantor wat dat betrof de hoorn des overvloeds. Yariff werd geheel ten onrechte uitgelachen en zijn professionele reputatie was naar de knoppen.’
Trevize zei: ‘Ik begrijp waar je naartoe wilt, Janov. Dr. Deniador, kunt u me dan helemaal geen enkele aanwijzing geven, iets waaraan ik me kan vastklampen, al is het maar heel fragiel. Bestaat er geen andere wereld waar men mogelijk informatie over Aarde heeft?’
Deniador verzonk in gepeins. ‘Nou,’ zei hij tenslotte en het woord kwam er met tegenzin uit, ‘als Scepticus moet ik u zeggen dat ik niet zeker weet of Aarde al dan niet bestaan heeft. Echter …’ Hij verviel weer in zwijgen.
Na enige tijd zei Blits: ‘Ik geloof dat u alles hebt opgenoemd wat van belang kan zijn, Doctor.’
‘Van belang? Ik betwijfel dat,’ zei Deniador zacht. ‘Maar het heeft misschien amusementswaarde. Aarde is niet de enige planeet waarvan de positie een mysterie is. Zo zijn er de werelden van die eerste groep Kolonisten, de Ruimters, zo worden ze in onze legenden genoemd. Sommigen noemen de planeten waarop die gewoond hebben “Ruimterswereld”; weer anderen spreken erover als de “Verboden Werelden”. De laatste naam is tegenwoordig in zwang.
Op hun hoogtepunt, zo vervolgt de legende, hadden de Ruimters een levensduur die eeuwen overspande en zij weigerden hun eigen, kortlevende voorouders de toegang tot hun planeten. Toen we hen verslagen hadden, was de situatie omgekeerd. We namen niet eens de moeite om met hen te onderhandelen en lieten hen aan hun eigen lot over. We vaardigden een landingsverbod op die werelden uit en ook onze kooplieden mochten er niet naartoe. Vandaar de naam Verboden Werelden. Volgens de legende wisten wij zeker dat Hij Die Straft hen ook zonder onze tussenkomst zou vernietigen en dat heeft Hij kennelijk gedaan. De laatste millennia is er althans bij ons weten geen een Ruimter in de Galaxis verschenen.’
‘Denkt u dat de Ruimters van Aarde afweten?’ vroeg Trevize.
‘Dat is denkbaar omdat hun werelden ouder zijn dan die van ons. Dat wil zeggen, zo er nog Ruimters bestaan, hetgeen praktisch uitgesloten is.’
‘Maar al bestaan zij zelf niet meer, hun werelden doen dat wel en daar is misschien informatie over Aarde te halen.’
‘Maar dan moet u wel eerst die werelden vinden!’
Trevize keek geërgerd. ‘Wilt u daarmee zeggen dat de sleutel tot Aarde, waarvan de plaats onbekend is, op een van de Ruimterswerelden gevonden kan worden, maar dat u ook niet weet waar die zijn?’
Deniador haalde zijn schouders op. ‘We hebben al twintigduizend jaar niets met hen te maken gehad. We hebben er niet eens aan gedacht. Net als Aarde zijn ze in de nevelen van de tijd terechtgekomen.’
‘Op hoeveel werelden hebben de Ruimters geleefd?’
‘De legende spreekt van vijftig werelden, een verdacht rond getal. Er zullen er wel veel minder geweest zijn.’
‘En u weet niet eens de locatie van een van die vijftig?’
‘Nou u het zegt…’
‘Wat bedoelt u?’
Deniador zei: ‘Aangezien de oergeschiedenis mijn hobby is, net als bij dr. Pelorat, heb ik af en toe oude documenten uitgeplozen, gekeken of ik daar gegevens over die eerste tijd vond, iets dat substantiëler was dan een legende. En vorig jaar kreeg ik zo documentatie van een heel oud schip te pakken, documentatie die bijna niet meer te lezen was. De gegevens dateerden uit de tijd dat onze wereld nog niet als Comporellen bekend stond. Het woord “Baleywereld” werd genoemd, een woord dat best eens een vroegere vorm kan zijn geweest van de “Benbally’s wereld” uit onze legenden.’
Pelorat vroeg opgewonden: ‘En hebt u hierover gepubliceerd?’
‘Nee,’ zei Deniador. ‘Ik durf pas in het zwembad te duiken als het water diep genoeg is, zo te zeggen. In dat verslag staat dat de kapitein van het schip een Ruimterswereld had bezocht en dat hij met een Ruimtersvrouw weer vertrokken was.’
Blits zei: ‘Maar u hebt toch gezegd dat de Ruimters geen bezoekers toelieten?’
‘Precies. En om die reden heb ik niets gepubliceerd. Het klinkt te fantastisch. Er staan vage verhalen in die je zou kunnen lezen als handelend over de Ruimters en hun strijd tegen de Kolonisten: onze eigen voorouders. Dergelijke verhalen komen niet alleen op Comporellen voor, maar ook op veel andere werelden in tal van variaties. Op één punt evenwel zijn ze het volstrekt met elkaar eens. Die twee groepen, de Ruimters en de Kolonisten, zijn nergens samengegaan. Er is geen enkel sociaal contact geweest, laat staan seksueel en toch zouden die Kolonistenkapitein en die Ruimtersvrouw door liefde verbonden zijn geweest. Dit acht ik zo onwaarschijnlijk dat ik geen enkele mogelijkheid zie om dit verhaal als waar erkend te zien. Hoogstens is het te beschouwen als romantische fictie.’
Trevize keek teleurgesteld. ‘En dat is alles?’
‘Nee Raadsheer, er was nog iets. Zo ben ik ook op enkele cijfers gestuit in de restanten van het logboek. Het kunnen ruimtelijke coördinaten zijn, maar dat weet ik niet zeker. En als ze dat zijn — en ik herhaal, want mijn eergevoel als Scepticus gebiedt mij daartoe, ik geloof niet dat ze het zijn — dan kunnen het volgens mij de ruimtelijke coördinaten van drie Ruimterswerelden zijn. Een daarvan is wellicht de wereld waarop onze kapitein is geland en waar hij met zijn Ruimtersvrouw van opgestegen is.’
Trevize zei: ‘Kan het niet zijn dat het verhaal fictie is, maar dat de coördinaten kloppen?’
‘Dat is mogelijk,’ zei Deniador. ‘Ik zal u de cijfers geven en u mag ermee doen wat u wilt, maar u hebt er vermoedelijk niets aan. En toch speel ik met een amusante gedachte.’ En zijn snelle glimlach flitste.
‘En die is?’ vroeg Trevize.
‘Wat als een van die drie Aarde zou zijn?’
Comporellens zon, duidelijk oranje van kleur, leek groter dan die van Terminus, maar hij hing laag aan de hemel en gaf weinig warmte. De wind was echter gelukkig zacht en beroerde Trevizes wangen met ijzige vingers.
Hij huiverde in het elektrische pak dat Mitza Lizalor hem gegeven had. Ze stond naast hem. Hij zei: ‘Het zal zo wel warmer worden, Mitza.’
Ze keek even naar de zon en stond in de uitgestrekte verlatenheid van de ruimtehaven, maar aan niets was te merken dat ze kou leed. Hoog, groot en in een lichtere jas dan die van Trevize was ze misschien niet ongevoelig voor de kou, maar ze gaf geen krimp.
Ze zei: ‘We hebben een mooie zomer. Hij duurt niet lang, maar onze oogsten hebben zich daaraan aangepast. De culturen zijn zorgvuldig gekozen. Ze groeien goed in de zon en bevriezen niet snel. Onze huisdieren hebben een dikke vacht en de wol van Comporellen is verreweg de beste in de hele Galaxis. Dat feit is algemeen erkend. Ook hebben we boerderijen in een baan om Comporellen waar tropisch fruit groeit. We exporteren zelfs ingeblikte ananas van superieure kwaliteit. De meeste mensen die ons alleen maar als een koude wereld kennen weten dat niet.’
Trevize zei: ‘Ik vind het fijn dat je ons wegbrengt, Mitza en dat je zo goed meehelpt aan die missie van ons. Maar voor mijn eigen gemoedsrust moet ik je vragen of je hierdoor niet in ernstige moeilijkheden met je regering komt?’
‘Nee!’ Ze schudde trots haar hoofd. ‘Geen moeilijkheden. Om te beginnen zal niemand mij ondervragen. Ik heb de leiding over Transport, hetgeen betekent dat ik en ik alleen de regels vaststel voor deze ruimtehaven en andere, voor de toelatingsstations, voor de schepen die komen en gaan. De minister-president is wat dat betreft volledig van mij afhankelijk en hij heeft absoluut geen zin om details te weten. En zelfs al werd ik ondervraagd, dan zou ik gewoon de waarheid vertellen. De regering zou me hooglijk prijzen omdat ik het schip niet aan de Foundation heb teruggegeven. En dat geldt ook voor de mensen als het verantwoord zou zijn hen daarvan op de hoogte te stellen. En de Foundation weet van niets.’
Trevize zei: ‘Jouw regering vindt het misschien prima dat jij het schip niet aan de Foundation hebt gegeven, maar zijn ze er wel zo gelukkig mee dat je ons ermee hebt laten weggaan?’
Lizalor glimlachte. ‘Je bent een fatsoenlijke vent, Trevize. Je hebt keihard gevochten om je schip te behouden en nu je het hebt, maak je je nog zorgen over ons.’ Ze stak aarzelend haar hand naar voren alsof ze iets van haar genegenheid wilde laten blijken, maar beheerste met zichtbare moeite deze opwelling.
Bruusk zei ze: ‘En zelfs als ze vinden dat ik het niet goed heb gedaan, dan hoef ik ze maar te vertellen dat jij op zoek bent naar de Oudste en dan zullen ze zeker zeggen dat ik er goed aan heb gedaan om je met schip en al weg te werken. En dan geven ze zich aan dat verzoeningsritueel over omdat je toch maar hier geland bent, hoewel wij er natuurlijk geen flauw idee van hadden waar jij mee bezig was.’
‘Ben je werkelijk bang dat jou en je wereld onheil overkomt enkel en alleen door mijn aanwezigheid?’
‘Inderdaad,’ zei Lizalor onbewogen. En toen, wat zachter: ‘Je hebt al onheil over me afgeroepen, want nu ik jou heb gehad, zullen de mannen van Comporellen daar helemaal mager bij afsteken. Ik blijf met een verlangen zitten dat niet te bevredigen is. Hij Die Straft heeft al toegeslagen.’
Trevize aarzelde. Toen zei hij: ‘Ik wil je niet ompraten, maar ik wil ook niet graag dat je nodeloos verdriet hebt. Weet je, dat idee dat ik onheil teweegbreng, dat is gewoon bijgeloof.’
‘Dat heeft die Scepticus je zeker verteld?’
‘Dat wist ik al zonder hem.’
Lizalor veegde over haar gezicht, want rijp had zich op haar dikke wenkbrauwen afgezet en ze zei: ‘Ik weet wel dat sommigen denken dat het bijgeloof is. Maar dat de Oudste ellende heeft teweeggebracht, dat is gewoon een feit. Dat is talloze malen bewezen en al die slimme Sceptici bij elkaar kunnen dat feit niet wegpraten.’
Ze stak plotseling haar hand uit. ‘Vaarwel, Golan. Stap aan boord en voeg je bij je partners voordat dat weke Terminus-lijf van jou nog bevriest in onze koude, maar vriendelijke wind.’
‘Vaarwel, Mitza en ik hoop je weer te zien als ik terugkom.’
‘Ja, je hebt inderdaad beloofd terug te komen en ik heb mijn best gedaan om dat te geloven. Ik heb mezelf zelfs wijsgemaakt dat ik je hier op de ruimtehaven zou ophalen zodat onheil alleen mij en niet mijn wereld zou treffen, maar jij komt niet terug.’
‘O nee! Ik kom wel degelijk terug. Nu ik een keer van jou heb mogen genieten, geef ik je niet zo gemakkelijk op.’ En op dat ogenblik was Trevize er inderdaad van overtuigd dat hij dit meende.
‘Ik twijfel niet aan je romantische opwellingen, lieve Foundationist, maar zij die op zoek gaan naar de Oudste komen nooit meer terug. Dat weet ik in mijn hart.’
Trevize probeerde om niet te klappertanden. Dat kwam door de kou en hij wilde haar niet laten denken dat het uit vrees was. Hij zei: ‘Ook dat is bijgeloof.’
‘En toch is het waar,’ zei ze.
Het was goed om weer in de cockpit van de Verre Ster te zijn. Het was er misschien erg krap, het kon een luchtbel zijn die hem gevangenhield in de oneindigheid van de ruimte. Desalniettemin was het er vertrouwd, vriendelijk en warm.
Blits zei: ‘Ik ben blij dat je eindelijk aan boord bent. Ik vroeg me af hoe lang je bij de minister zou blijven.’
‘Niet lang,’ zei Trevize. ‘Het was koud.’
‘Het leek wel,’ merkte Blits op, ‘alsof je overwoog bij haar te blijven en je speurtocht uit te stellen. Ik tast niet graag zomaar je geest af, maar ik maakte me zorgen over jou en de verleiding waaraan jij blootstond leek me bijna onweerstaanbaar.’
Trevize zei: ‘Je hebt absoluut gelijk. Ik heb even tegen die verleiding gevochten. De minister is een bijzondere vrouw en ik heb nog nooit zo iemand ontmoet. Heb jij mijn weerstand versterkt, Blits?’
Ze zei: ‘Ik heb je al zo vaak verteld dat ik op die manier niet met je geest zal knoeien, Trevize. Jij bent ontsnapt aan de verleiding, hoogst waarschijnlijk door je krachtige plichtsbesef.’
‘Ik geloof dat het anders ligt.’ Hij glimlachte wrang. ‘Het is niet zo dramatisch of nobel. Mijn weerstand is onder meer echt versterkt door het feit dat het daarbuiten zo gruwelijk koud was en door de droeve gedachte dat ze me al na een paar nachtjes met haar hadden kunnen wegdragen. Dat had ik nooit volgehouden.’
Pelorat zei: ‘Maar goed, je bent nu weer aan boord en wat gaan we doen?’
‘In de directe toekomst gaan we zo snel mogelijk dit planetaire systeem uit tot we zover van de zon van Comporellen zijn dat we de Sprong kunnen wagen.’
‘Denk je dat we tegengehouden worden of achtervolgd?’
‘Nee. Ik geloof dat de minister ons maar al te graag meteen ziet vertrekken en zover mogelijk ziet gaan, om de wraak van Hij Die Straft te ontlopen. En om je de waarheid te zeggen…’
‘Ja?’
‘Zij is er vast van overtuigd dat die wraak ons zal treffen. Ze is er vast van overtuigd dat wij niet meer terugkeren. Ik zeg daar meteen bij dat dat niet haar indruk is van mijn vermoedelijke graad van ontrouw, want die heeft ze niet kunnen meten. Zij bedoelt dat Aarde zo’n vreeswekkende drager van onheil is dat ieder die haar zoekt, zal omkomen.’
Blits zei: ‘Maar hoeveel Comporellianen zijn dan naar Aarde gaan zoeken, want anders had ze toch die opmerking niet gemaakt?’
‘Ik twijfel er hevig aan of er ooit iemand van Comporellen op zoek is gegaan. Ik heb haar ook verteld dat haar angst op bijgeloof is gebaseerd.’
‘En ben jij daar wel zeker van, of heeft ze je aan het twijfelen gebracht?’
‘Ik weet dat haar angsten in de vorm zoals zij ze uitdrukt je reinste bijgeloof zijn, maar ze kunnen evenzogoed op iets concreets gebaseerd zijn.’
‘Je bedoelt dat radioactiviteit ons zal doden als we proberen te landen?’
‘Ik geloof niet dat Aarde radioactief is. Wel dat Aarde zich uitstekend beschermt. Kijk maar eens hoe alle referenties over Aarde in de Bibliotheek van Trantor verdwenen zijn. Kijk maar eens hoe het schitterende geheugen van Gaia waaraan de hele planeet meedoet, van de rotsstructuren aan het oppervlak tot aan het gesmolten metaal in de kern, niet in staat is om ons iets over Aarde te vertellen.
En als Aarde inderdaad zo machtig is, kan het dan ook niet knoeien met geesten waardoor die in radioactiviteit gaan geloven en dus niet meer verder zoeken? Comporellen is misschien zo dichtbij dat de planeet een serieus gevaar voor Aarde betekent, want hier is die zonderlinge leemte in de kennis nog meer belichaamd. Deniador, een Scepticus en wetenschapper is er volstrekt van overtuigd dat het geen zin heeft om naar Aarde te zoeken. Hij stelt dat die niet gevonden kan worden. En daarom kan dat bijgeloof van de minister best een kern van waarheid hebben. Als Aarde er zo happig op is zich aan iedereen te onttrekken, kan het dan ons niet desgewenst tegenhouden of zelfs doden, alles liever dan dat wij haar vinden.’
Blits fronste haar voorhoofd en zei: ‘Gaia …’
Trevize zei snel: ‘Zeg nou niet dat Gaia ons beschermen zal. Aangezien Aarde in staat is geweest de vroegste herinneringen van Gaia uit te wissen, is het duidelijk dat bij een eventueel conflict Aarde zal winnen.’
Blits zei koel: ‘En hoe weet jij dat onze herinneringen zijn uitgewist? Het kan toch ook zijn dat Gaia niet van de ene op de andere dag een planetair geheugen heeft ontwikkeld. En dat we daarom hooguit tot dat punt terug kunnen gaan. En zo ons geheugen inderdaad is uitgewist, hoe weet jij zo zeker dat Aarde dat gedaan heeft?’
Trevize zei: ‘Dat weet ik niet zeker. Ik heb alleen maar gezegd dat ik het vermoed.’
Pelorat zei nogal timide: ‘Als Aarde inderdaad zo machtig is en zo gesteld op haar privacy, wat heeft onze speurtocht dan voor zin? Jij schijnt ervan overtuigd te zijn dat Aarde het nooit zo ver zal laten komen dat wij haar vinden en dat zij desnoods bereid is ons om te brengen. Dan is het toch alleen maar verstandig om er helemaal niet aan te beginnen.’
‘Ik geef toe dat het er hopeloos voor ons uitziet, maar ik heb de onwrikbare overtuiging dat Aarde bestaat en dat ik haar moet en zal vinden. En van Gaia hoor ik altijd dat ik altijd gelijk heb als ik van die onwrikbare overtuigingen heb.’
‘Maar hoe overleven we dan de ontdekking, ouwe makker?’
‘Het kan zijn,’ zei Trevize in een poging luchtig te doen, ‘dat ook Aarde de waarde van mijn uitzonderlijk gelijk zal onderkennen en me met rust zal laten. Maar — en dat heb ik al die tijd willen zeggen — ik weet niet zeker of jullie twee het zullen overleven en dat benauwt me. Ik heb altijd die angst gehad, maar die neemt nu toe en ik kan jullie beter weer naar Gaia terugbrengen en op mijn eentje verder gaan. Per slot is het alleen mijn beslissing geweest dat ik naar Aarde moet zoeken. Dat vind ik van vitaal belang en jullie niet. Ik ben de gedrevene van ons drieën. Dan moet ik ook maar alleen het risico dragen. Laat me maar alleen verder gaan, Janov.’
Pelorats langwerpige gezicht scheen langer te worden toen hij zijn kin in zijn jas begroef. ‘Ik ontken niet dat ik zenuwachtig ben, Golan, maar ik zou me doodschamen als ik jou in de steek zou laten. Dat zou ik mezelf nimmer vergeven.’
Blits?’
‘Gaia zal jou niet in de steek laten, Trevize, wat je ook doet. En als Aarde gevaarlijk is, zal Gaia je naar vermogen beschermen. En in mijn rol van Blits kan ik Pel niet opgeven. En als die zich aan jou vastklampt, dan klamp ik me zeker aan hem vast.’
Trevize zei grimmig: ‘Goed dan. Jullie hebben je kans gehad. We gaan samen.’ ‘Samen,’ zei Blits.
Pelorat glimlachte en greep Trevize bij de schouder. ‘Samen. Altijd.’
Blits zei: ‘Kijk nou toch eens, Pel.’
Ze had wat doelloos gespeeld met de telescoop om eens met iets anders bezig te zijn dan met Pelorats bibliotheek over Aardse legenden.
Pelorat liep op haar af, legde een arm over haar schouder en keek naar de monitor. Een van de gas-reuzen van het zonnestelsel van Comporellen was in beeld en zo sterk vergroot dat hij bijna levensecht leek.
Hij was zacht-oranje gekleurd en had strepen in blekere tinten. Gezien vanuit het vlak van de planeet en omdat hij verder van de zon af lag dan het schip, leek het bijna een volledige cirkel van licht.
‘Prachtig,’ zei Pelorat.
‘Die middelste streep reikt voorbij de planeet, Pel.’
Pelorat trok rimpels in zijn voorhoofd en zei: ‘Weet je, Blits, ik geloof dat je gelijk hebt.’
‘Denk je dat het een optische illusie is?’
Pelorat zei: ‘Ik weet het niet zeker, Blits. Ik ben net zo’n nieuweling in de ruimte als jij… Golan!’
Trevize reageerde met een zwak uitgebracht: ‘Watte?’ en betrad de cockpit. Hij zag er wat verfomfaaid uit alsof hij zojuist een dutje had gedaan met zijn kleren nog aan, en dat was ook zo.
Nogal knorrig zei hij: ‘Doe me een lol en blijf van de instrumenten af.’
‘We hebben alleen de telescoop gebruikt,’ zei Pelorat. ‘Kijk nou eens!’
Trevize zei: ‘Dit is een gas-reus. Volgens mijn inlichtingen noemen ze hem Gallia.’
‘Hoe kun je dat zo zeggen? Je hebt alleen maar gekeken.’
‘Om te beginnen,’ zei Trevize, ‘gezien onze afstand ten opzichte van de zon, bovendien vanwege de grootte van de planeten en hun banen die ik heb bestudeerd om mijn koers uit te zetten. En dat is de enige die je zo sterk kunt uitvergroten. En dan heb je nog die ring.’
‘Ring?’ vroeg Blits perplex.
‘Het enige wat jullie nu zien is een bleke aanduiding omdat we er bijna haaks op staan. Maar ik kan wel even uit dat planetaire vlak zoomen, dan kun je het beter zien. Zou je dat willen?’
Pelorat zei: ‘Ik wil niet dat jij posities en koersen telkens opnieuw moet uitrekenen, Golan.’
‘Ach, de computer doet het wel voor mij en het kost hem geen enkele moeite.’ Hij ging voor de computer zitten en plaatste zijn handen op de silhouetten. De computer die haarfijn op zijn geest stond afgestemd, deed de rest.
De Verre Ster die geen last had van brandstof problemen of inertie, accelereerde en voor de zoveelste maal voelde Trevize een liefde voor zijn computer en schip die zo volmaakt op hem reageerden; alsof ze door zijn wil en gedachten geleid werden, alsof ze een machtige, gehoorzame uitbreiding van zijn wil waren.
Geen wonder dat de Foundation het schip terug wilde hebben; geen wonder dat Comporellen het voor zichzelf had willen behouden. Het enige verbazingwekkende was het feit dat bijgeloof zo sterk op die planeet heerste dat ze hen had laten gaan.
Met goede wapens was er geen schip in de Galaxis tegen opgewassen, zelfs geen combinatie van schepen, vooropgesteld dat het geen soortgelijke schepen waren.
Maar natuurlijk waren er geen zware wapens aan boord. Burgemeester Branno was wel zo wijs geweest alle wapens te verwijderen toen ze hem het schip gaf.
Pelorat en Blits keken gespannen toe terwijl de planeet Gallia langzaam, langzaam, naar hen toe kantelde. De bovenste pool (welke die ook mocht wezen) werd zichtbaar en daaronder was een vlek te zien waar de atmosfeer hevig in beroering was. De lagere pool verdween achter de massa van de bol.
Bovenaan drong de nachtzijde van de planeet het oranje gebied binnen en de prachtige lichtcirkel begon scheef te trekken.
Maar nog opwindender was het feit dat de middelste streep niet meer recht was, maar begon te krommen, evenals de andere strepen, hoewel niet zo opvallend.
‘Zo krijg je wel een aardig idee,’ zei Trevize. ‘Als we over de planeet zouden vliegen, zou je een echte ring kunnen zien met daarbinnen de planeet en nergens zou die ring geraakt worden. Dat is geen illusie; het is duidelijk een natuurkundig verschijnsel. Het is een ring uit materie opgebouwd.’
‘Hoe is zoiets nu mogelijk?’ vroeg Pelorat. ‘Hoe blijft dat ding zweven?’
‘Door dezelfde kracht die een satelliet in zijn baan houdt,’ zei Trevize. ‘Het is niet één ring, het zijn er meer als je goed kijkt. Ze zijn uit kleine deeltjes opgebouwd. De ringen staan zo dicht bij hun planeet dat getijwerking verhindert dat ze tot een enkel lichaam samensmelten.’
Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Wat indrukwekkend! En dan te bedenken dat ik mijn hele leven in een studeerkamer heb doorgebracht. En toch weet ik niets van astronomie.’
‘En ik weet niets van de mythen van het menselijke ras. Geen mens kan alles weten. Maar weet je wat ik eigenlijk zeggen wil, dat soort planetaire ringen is niet uniek. Vrijwel elke gas-reus heeft ze, al is het soms maar een dunne ring van stof. Toevallig heeft de zon van Terminus geen echte gas-reuzen in zijn planetaire familie. En als een Terminiaan geen ruimtereiziger is of astronomie heeft gestudeerd, dan weet hij meestal niet van het bestaan van dergelijke ringen af. Wel ongewoon is een ring die zo breed en duidelijk is als deze. Het is een schoonheid. Hij moet zeker een paar honderd kilometers breed zijn.’
Toen knipte Pelorat met zijn vingers. ‘Dat is het dus!’
Blits schrok zichtbaar. ‘Wat is er, Pel?’
Pelorat zei: ‘Ik ben een keer tegen een heel oud gedicht aangelopen. Het was in een archaïsche versie van het Galactisch geschreven die heel moeilijk te ontcijferen was, je kon zo wel zien dat het vreselijk oud was. Maar ik mag geen denigrerende opmerkingen over archaïsmen maken. Mijn werk heeft me genoopt om me in varianten van het Oud-Galactisch te verdiepen en dat is op zich al heel bevredigend hoewel natuurlijk buiten mijn terrein. Waar had ik het over?’
Blits zei: ‘Over een heel oud gedicht, Pel.’
‘O ja. Bedankt.’ En tegen Trevize: ‘Zij houdt mij in het gareel, want als ik me laat gaan verlies ik vaak het uitgangspunt.’
‘Dat is een deel van jouw charme, Pel,’ zei Blits met een glimlach.
‘Hoe dan ook, dit gedicht heeft misschien betrekking op het planetaire stelsel waarvan Aarde deel uitmaakte. Het was een beschrijving, waarvan weet ik niet, want het gedicht was niet volledig, ik heb tenminste nooit de rest kunnen vinden. Alleen een deel ervan heeft het overleefd, vermoedelijk vanwege de astronomische inhoud. Hoe het ook zij, dat gedicht rept van een schitterende, drievoudige ring rond de zesde planeet, “zowel breit als daar is groot en de waereld verzinkt daarbij tot generlei is”. Je ziet, ik kan het nog citeren. En ik begreep toen niet wat een planetaire ring kon zijn. Ik stelde me drie cirkels achter elkaar voor op de planeet zelf en dat leek zo’n nonsens dat ik het niet eens in mijn bibliotheek heb opgenomen. Dat spijt me nu zeer.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Een mytholoog is vandaag de dag in de Galaxis zo zeldzaam dat hij het altijd alleen moet doen en dan ben je weleens geneigd om niet verder te vragen.’
Trevize zei troostend: ‘Ik denk dat het heel verstandig is geweest om dat gedicht te negeren, Janov. Je mag poëzie nooit letterlijk nemen.’
‘Maar zo was het wel bedoeld,’ zei Pelorat en wees naar het scherm. ‘Daar heeft het gedicht het over. Drie ringen, concentrisch, breder dan de planeet zelf.’
Trevize zei: ‘Van zoiets heb ik nooit gehoord. Ik kan me die brede ringen niet voorstellen. Vergeleken met de planeet waar ze omheen cirkelen zijn ze altijd erg smal.’
Pelorat zei: ‘Wij hebben nooit van een bewoonbare planeet met een gigantische satelliet gehoord. Of van een met een radioactief oppervlak. En dit is unicum nummer drie. Als we een radioactieve wereld vinden die op dat punt na bewoonbaar is, en hij heeft een gigantische satelliet en een andere planeet in zijn stelsel met een kolossale ring, dan is dat ongetwijfeld Aarde.’
Trevize glimlachte: ‘Ik ben het helemaal met je eens, Janov. Als we alledrie vinden, hebben we Aarde gevonden.’
‘Als!’ zei Blits met een zucht.
Ze waren nu voorbij de grootste planeten van het zonnestelsel en vlogen ergens tussen de twee buitenste planeten. Er was binnen een straal van anderhalf miljard kilometer geen massa van betekenis. Voor hen lag de ontzaglijke kometennevel die echter zwaartekrachtkundig gesproken onbeduidend was.
De Verre Ster was nu op een snelheid van 0,1 c. gekomen, eentiende van de snelheid van het licht. Trevize wist dat in theorie het schip de snelheid van het licht kon benaderen, maar ook dat de praktijk had uitgewezen dat 0,1 c. een redelijke limiet was.
Met die snelheid was elk voorwerp met een behoorlijke massa te ontwijken, maar dat ging niet op voor de ontelbare stofdeeltjes in de ruimte en zelfs nog minder voor individuele atomen en moleculen. Bij een extreem hoge snelheid konden zelfs dergelijke minuscule voorwerpen kwaad berokkenen en de scheepsromp beschadigen. Bij een snelheid van ongeveer die van het licht had elk atoom dat op de romp smakte de eigenschappen van een kosmisch stralingsdeeltje. En alles aan boord dat aan die kosmische straling werd blootgesteld, zou het niet lang overleven.
De verre sterren leken op de monitor nauwelijks te bewegen, hoewel het schip zich met een snelheid van dertigduizend kilometer per seconde voortbewoog. Het heelal leek stil te staan.
De computer tastte de ruimte voor het schip af om te zien of er zich gevaarlijke voorwerpen in haar koers bevonden en maakte dan minuscule koerscorrecties voor het extreem onwaarschijnlijke geval dat er botsingsgevaar was. Maar gezien het kleine formaat van elk mogelijk naderend voorwerp, de hoge snelheid waarmee hij gepasseerd werd en het ontbreken van enige inertie tengevolge van de koersverandering, kon niemand aan boord weten of er een bijna-botsing had plaatsgevonden.
Trevize maakte zich dan ook geen zorgen. Hij dacht er zelfs niet aan. Hij concentreerde zich volledig op de drie sets van coördinaten die hij van Deniador gekregen had en in het bijzonder op de set die het dichtstbijzijnde stelsel aangaf.
‘Mankeert er iets aan de getallen?’ vroeg Pelorat angstig.
‘Dat kan ik zo niet zeggen,’ zei Trevize. ‘Coördinaten zijn op zich nutteloos tenzij je het nulpunt weet en de conventies waarmee ze opgericht zijn: de startrichting, om maar iets te noemen, het equivalent van een meridiaan en dat soort zaken.’
‘En hoe kom je daarachter?’ vroeg Pelorat onzeker.
‘Ik heb de coördinaten opgevraagd van Terminus en enkele andere bekende punten, ten opzichte van Comporellen. Als ik die in de computer stop, kan die uitrekenen wat de conventies voor dergelijke coördinaten zijn, mits Terminus en die andere punten juist gelokaliseerd zijn. Ik probeer alleen maar de zaken in mijn hoofd op orde te stellen, zodat ik de computer juist kan programmeren. En als die conventies zijn bepaald, kunnen de cijfers van de Verboden Werelden enige betekenis krijgen. Misschien.’
‘Misschien?’ vroeg Blits.
‘Alleen maar misschien, vrees ik,’ zei Trevize. ‘Dit zijn per slot heel oude getallen, vermoedelijk Comporelliaans, maar zelfs dat staat niet eens vast. Wat als ze op andere conventies gebaseerd zijn?’
‘Wat dan?’
‘In dat geval hebben we cijfers zonder betekenis. Maar we zullen wel zien.’
Zijn handen flitsten over de zachtgloeiende toetsen van de computer en voedden hem met de noodzakelijke informatie. Toen zette hij zijn handen op de handsilhouetten op de monitor. Hij wachtte tot de computer de conventies van de bekende coördinaten had uitgewerkt, en onderwierp vervolgens de coördinaten van de dichtstbijzijnde Verboden Wereld aan de gevonden waarde. Vervolgens zocht de computer zijn bevindingen in de Galactische map in zijn geheugen op.
Op het scherm verscheen een sterrenveld dat snel veranderde. Toen het tot rust kwam, spatten de sterren in alle richtingen uiteen tot er bijna geen over waren. Voor het menselijke oog was dit niet te volgen; alles leek een waas vol beweging. Maar uiteindelijk bleef er een ruimte over, begrensd met slechts eentiende van een parsec (volgens de indexcijfers onder aan het scherm). Toen werd het scherm rustig. Slechts een stuk of vijf, zes wazige vlekken onderbraken het zwart van de monitor.
‘Welke daarvan is de Verboden Wereld?’ vroeg Pelorat zacht.
‘Geeneen,’ zei Trevize. ‘Vier daarvan zijn rode dwergen, een is bijna een rode dwerg en die laatste is een witte dwerg. Daar kan onmogelijk een bewoonbare wereld omheen cirkelen.’
‘Hoe kun je zien dat dat rode dwergen zijn?’
Trevize zei: ‘We kijken niet naar echte sterren: we kijken naar een sectie van de Galactische kaart zoals die in het geheugen van de computer ligt opgeslagen. Iedere ster daarop is officieel genoteerd. Jij kunt ze niet zien en ik ook niet, maar zolang mijn handen contact maken ben ik me bewust van aanzienlijke data over elke ster waarop ik me concentreer.’
Pelorat zei treurig: ‘Maar dan zijn de coördinaten waardeloos!’
Trevize keek hem aan. ‘Nee Janov, ik was nog niet uitgesproken. We moeten de factor tijd nog invoegen. De coördinaten van de Verboden Wereld dateren van twintigduizend jaar geleden. In die tijd heeft de ster net als Comporellen zich om het Galactische middelpunt verplaatst, maar dat kan met verschillende snelheden gebeurd zijn en in verschillende banen, hoeken en uitslingerringen. In die tijd kunnen beide werelden dichter bij elkaar gekomen zijn, maar ook verder van elkaar af. In die twintigduizend jaar kan de Verboden Wereld wel een halve tot vijf parsecs uit de koers gedreven zijn. En dan staat hij zeker niet in dit vlak dat maar eentien-de parsec groot is.’
‘Wat doen we nu?’
‘We verplaatsen de computer twintigduizend jaar terug in de tijd ten opzichte van Comporellen.’
‘Kan hij dat doen?’ vroeg Pelorat vol ontzag.
‘Hij kan de Galaxis niet zelf terug verplaatsen in de tijd, maar wel de kaart in zijn geheugen.’
Blits vroeg: ‘Zullen we dan iets zien gebeuren?’
‘Kijk maar eens goed,’ zei Trevize.
Uiterst langzaam kropen de paar sterren over het scherm. Een nieuwe ster, niet eerder gezien, zweefde van links naar binnen toe en Pelorat wees opgewonden: ‘Daar! Daar!’
Trevize zei: ‘Sorry. Weer een rode dwerg. Die komen heel veel voor. Minstens driekwart van alle sterren in de Galaxis zijn rode dwergen.’
Het scherm kwam tot rust.
‘Wat nu?’ vroeg Blits.
Trevize zei: ‘Dat is het. Dat is het beeld van de Galaxis zoals die er twintigduizend jaar geleden uitgezien heeft. Precies in het midden van het scherm is een punt waar de Verboden Wereld zou moeten zijn als hij zich met een gemiddelde snelheid had verplaatst.’
‘Zou moeten zijn, maar hij is er niet,’ zei Blits bits.
‘Hij is er niet,’ zei Trevize met opmerkelijk weinig emotie.
Pelorat liet zijn adem ontsnappen. ‘Wat jammer, Golan.’
Trevize zei: ‘Wacht. Wanhoop nu niet. Ik had ook niet verwacht dat ik daar die ster zou zien.’
‘O nee?’ vroeg Pelorat stomverbaasd.
‘Nee, ik heb je toch verteld dat dit niet de Galaxis zelf is, alleen maar de kaart van de computer. Als een echte ster niet op die kaart vermeld is, zien we hem ook niet. Als de planeet al twintigduizend jaar “Verboden” wordt genoemd, zit het er dik in dat hij niet op de kaart is aangegeven. En dat is ook zo, want we zien niets.’
Blits zei: ‘We kunnen hem misschien ook niet zien omdat hij niet bestaat. Misschien zijn de legenden van Comporellen vals of deugen de coördinaten niet.’
‘Dat is absoluut juist. Maar de computer kan nu gokken wat de coördinaten kunnen zijn, want we hebben de plek opgespoord waar die Verboden Wereld misschien twintigduizend jaar geleden is geweest. Nu we de coördinaten voor de tijd gecorrigeerd hebben, en dat kon alleen met de sterrenkaart, kunnen we overschakelen op het werkelijke sterreveld van de Galaxis.’
Blits zei: ‘Maar jij bent van een gemiddelde snelheid van de Verboden Wereld uitgegaan. En als die snelheid nu eens niet gemiddeld was? Dan heb je nog steeds niet de juiste coördinaten.’
‘Daar kan ik niets tegen inbrengen, maar een correctie op basis van de gemiddelde snelheid lijkt me heel wat beter dan geen tijdcorrectie.’
‘Dat hoop je althans,’ zei Blits.
‘Dat is precies wat ik doe,’ zei Trevize. ‘Ik hoop. En laten we nu eens naar de echte Galaxis kijken.’
Zijn publiek keek gespannen toe terwijl Trevize (wellicht om zijn eigen spanning te verminderen en het uur van de waarheid uit te stellen) zacht begon te spreken alsof hij les gaf.
‘Het is niet zo gemakkelijk om de echte Galaxis te observeren,’ zei hij. ‘De kaart in de computer is een kunstmatige constructie en niet ter zake doende aspecten kunnen geëlimineerd worden. Als een nevel het uitzicht bemoeilijkt, kan ik hem wegnemen. Als de hoek van waaruit ik kijk mij niet schikt, kan ik hem veranderen, enzovoort. Maar de echte Galaxis moet ik nemen zoals ik hem krijg. En als ik dan een verandering wil, zal ik me fysiek door de ruimte moeten verplaatsen en dat kost veel meer tijd dan gegoochel met de kaart.’
Terwijl hij sprak toonde het scherm een sterrenwolk zo vol van sterren dat het wel een onregelmatige stofwolk leek.
Trevize zei: ‘Dit is een totale, zijwaartse opname van de Melkweg en ik wil natuurlijk de voorgrond. Als ik de voorgrond vergroot, wijkt de achtergrond weg en verdwijnt hij. De coördinaten zijn zo dicht bij Comporellen dat ik hem kan uitbreiden tot ongeveer de situatie zoals we die net van de kaart kregen. Ik zal nu de noodzakelijke instructies geven in de hoop dat ik ondertussen niet uit mijn bol ga. Nu.’
Het sterrenveld werd adembenemend snel vergroot en duizenden sterren vlogen over de rand heen waardoor de toeschouwers de illusie kregen alsof ze naar het scherm getrokken werden. Dit gevoel was zo sterk dat ze automatisch naar achteren leunden.
Het eerste beeld verscheen, niet zo donker als op de kaart, maar de zes sterren waren heel goed te zien. En daar, vlak in het midden, bevond zich een andere ster die veel helderder scheen dan de andere.
‘Dat is hem!’ fluisterde Pelorat vol ontzag.
‘Mogelijk. Ik zal zijn spectrum door de computer laten analyseren.’ De computer had enige tijd nodig. Toen zei Trevize: ‘Spectrale klasse G-4, iets zwakker en kleiner dan de zon van Terminus, maar veel feller dan die van Comporellen. En geen enkele ster van de G-klasse mag in de Galactische kaart van de computer ontbreken. Aangezien dit hier wel het geval is, is er een sterke aanwijzing dat dit de zon kan zijn waaromheen de Verboden Wereld wentelt.’
Blits zei: ‘Is er een kans dat die ster helemaal geen bewoonbare planeet heeft?’
‘Die kans is er altijd. En in dat geval zullen we de twee andere Verboden Werelden moeten zoeken.’
Blits hield aan: ‘En als die ook vals alarm blijken te zijn?’
‘Dan proberen we iets anders.’
‘Zoals?’
‘Ik wou dat ik dat wist,’ zei Trevize grimmig.